Vervoeging van uiteendrijven

Onbepaalde wijs (infinitief): uiteendrijven

Vertaling: dissiper

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik drijf uiteen
  • jij drijft uiteen
  • hij/zij/het drijft uiteen
  • wij drijven uiteen
  • jullie drijven uiteen
  • zij drijven uiteen

Présent

  • je dissipe
  • tu dissipes
  • il/elle dissipe
  • nous dissipons
  • vous dissipez
  • ils/elles dissipent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik dreef uiteen
  • jij dreef uiteen
  • hij/zij/het dreef uiteen
  • wij dreven uiteen
  • jullie dreven uiteen
  • zij dreven uiteen

Indicatif imparfait

  • je dissipais
  • tu dissipais
  • il/elle dissipait
  • nous dissipions
  • vous dissipiez
  • ils/elles dissipaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uiteengedreven
  • jij hebt uiteengedreven
  • hij/zij/het heeft uiteengedreven
  • wij hebben uiteengedreven
  • jullie hebben uiteengedreven
  • zij hebben uiteengedreven

Indicatif passé composé

  • j'ai dissipé
  • tu as dissipé
  • il/elle a dissipé
  • nous avons dissipé
  • vous avez dissipé
  • ils/elles ont dissipé

Voltooid verleden tijd

  • ik had uiteengedreven
  • jij had uiteengedreven
  • hij/zij/het had uiteengedreven
  • wij hadden uiteengedreven
  • jullie hadden uiteengedreven
  • zij hadden uiteengedreven

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais dissipé
  • tu avais dissipé
  • il/elle avait dissipé
  • nous avions dissipé
  • vous aviez dissipé
  • ils/elles avaient dissipé

Toekomende tijd I

  • ik zal uiteendrijven
  • jij zult uiteendrijven
  • hij/zij/het zal uiteendrijven
  • wij zullen uiteendrijven
  • jullie zullen uiteendrijven
  • zij zullen uiteendrijven

Indicatif futur

  • je dissiperai
  • tu dissiperas
  • il/elle dissipera
  • nous dissiperons
  • vous dissiperez
  • ils/elles dissiperont

Toekomende tijd II

  • ik zal uiteengedreven hebben
  • jij zult uiteengedreven hebben
  • hij/zij/het zal uiteengedreven hebben
  • wij zullen uiteengedreven hebben
  • jullie zullen uiteengedreven hebben
  • zij zullen uiteengedreven hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai dissipé
  • tu auras dissipé
  • il/elle aura dissipé
  • nous aurons dissipé
  • vous aurez dissipé
  • ils/elles auront dissipé

Conditionalis I

  • ik zou uiteendrijven
  • jij zou uiteendrijven
  • hij/zij/het zou uiteendrijven
  • wij zouden uiteendrijven
  • jullie zouden uiteendrijven
  • zij zouden uiteendrijven

Conditionnel présent

  • je dissiperais
  • tu dissiperais
  • il/elle dissiperait
  • nous dissiperions
  • vous dissiperiez
  • ils/elles dissiperaient

Conditionalis II

  • ik zou hebben uiteengedreven
  • jij zou hebben uiteengedreven
  • hij/zij/het zou hebben uiteengedreven
  • wij zouden hebben uiteengedreven
  • jullie zouden hebben uiteengedreven
  • zij zouden hebben uiteengedreven

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais dissipé
  • tu aurais dissipé
  • il/elle aurait dissipé
  • nous aurions dissipé
  • vous auriez dissipé
  • ils/elles auraient dissipé

Imperatief

  • jij drijf uiteen
  • jullie drijft uiteen

Impératif

  • tu dissipe
  • vous dissipez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uiteendrijven