Vervoeging van uitgaan
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het gaat uit
- zij gaan uit
Präsens Indikativ
- er/sie/es erlischt
- sie erlöschen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het ging uit
- zij gingen uit
Präteritum Indikativ
- er/sie/es erlosch
- sie erloschen
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het is uitgegaan
- zij zijn uitgegaan
Perfekt Indikativ
- er/sie/es ist erloschen
- sie sind erloschen
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het was uitgegaan
- zij waren uitgegaan
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es war erloschen
- sie waren erloschen
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal uitgaan
- zij zullen uitgaan
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird erlöschen
- sie werden erlöschen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal uitgegaan zijn
- zij zullen uitgegaan zijn
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird erloschen sein
- sie werden erloschen sein
Conditionalis I
- hij/zij/het zou uitgaan
- zij zouden uitgaan
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde erlöschen
- sie würden erlöschen
Conditionalis II
- hij/zij/het zou zijn uitgegaan
- zij zouden zijn uitgegaan
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde erloschen sein
- sie würden erloschen sein