Vervoeging van uitlaten
Onbepaalde wijs (infinitief): uitlaten
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik laat uit
- jij laat uit
- hij/zij/het laat uit
- wij laten uit
- jullie laten uit
- zij laten uit
Present
- I judge
- you judge
- he/she/it judges
- we judge
- you judge
- they judge
Onvoltooid verleden tijd
- ik liet uit
- jij liet uit
- hij/zij/het liet uit
- wij lieten uit
- jullie lieten uit
- zij lieten uit
Simple past
- I judged
- you judged
- he/she/it judged
- we judged
- you judged
- they judged
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgelaten
- jij hebt uitgelaten
- hij/zij/het heeft uitgelaten
- wij hebben uitgelaten
- jullie hebben uitgelaten
- zij hebben uitgelaten
Present perfect
- I have judged
- you have judged
- he/she/it has judged
- we have judged
- you have judged
- they have judged
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgelaten
- jij had uitgelaten
- hij/zij/het had uitgelaten
- wij hadden uitgelaten
- jullie hadden uitgelaten
- zij hadden uitgelaten
Past perfect
- I had judged
- you had judged
- he/she/it had judged
- we had judged
- you had judged
- they had judged
Toekomende tijd I
- ik zal uitlaten
- jij zult uitlaten
- hij/zij/het zal uitlaten
- wij zullen uitlaten
- jullie zullen uitlaten
- zij zullen uitlaten
Future
- I will judge
- you will judge
- he/she/it will judge
- we will judge
- you will judge
- they will judge
Toekomende tijd II
- ik zal uitgelaten hebben
- jij zult uitgelaten hebben
- hij/zij/het zal uitgelaten hebben
- wij zullen uitgelaten hebben
- jullie zullen uitgelaten hebben
- zij zullen uitgelaten hebben
Future perfect
- I will have judged
- you will have judged
- he/she/it will have judged
- we will have judged
- you will have judged
- they will have judged
Conditionalis I
- ik zou uitlaten
- jij zou uitlaten
- hij/zij/het zou uitlaten
- wij zouden uitlaten
- jullie zouden uitlaten
- zij zouden uitlaten
Conditional present
- I would judge
- you would judge
- he/she/it would judge
- we would judge
- you would judge
- they would judge
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgelaten
- jij zou hebben uitgelaten
- hij/zij/het zou hebben uitgelaten
- wij zouden hebben uitgelaten
- jullie zouden hebben uitgelaten
- zij zouden hebben uitgelaten
Conditional perfect
- I would have judged
- you would have judged
- he/she/it would have judged
- we would have judged
- you would have judged
- they would have judged
Imperatief
- jij laat uit
- jullie laat uit
Imperative
- you judge
- you judge