Vervoeging van uitlaten

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik laat uit
  • jij laat uit
  • hij/zij/het laat uit
  • wij laten uit
  • jullie laten uit
  • zij laten uit

Présent

  • j'omets
  • tu omets
  • il/elle omet
  • nous omettons
  • vous omettez
  • ils/elles omettent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik liet uit
  • jij liet uit
  • hij/zij/het liet uit
  • wij lieten uit
  • jullie lieten uit
  • zij lieten uit

Indicatif imparfait

  • j'omettais
  • tu omettais
  • il/elle omettait
  • nous omettions
  • vous omettiez
  • ils/elles omettaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgelaten
  • jij hebt uitgelaten
  • hij/zij/het heeft uitgelaten
  • wij hebben uitgelaten
  • jullie hebben uitgelaten
  • zij hebben uitgelaten

Indicatif passé composé

  • j'ai omis
  • tu as omis
  • il/elle a omis
  • nous avons omis
  • vous avez omis
  • ils/elles ont omis

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgelaten
  • jij had uitgelaten
  • hij/zij/het had uitgelaten
  • wij hadden uitgelaten
  • jullie hadden uitgelaten
  • zij hadden uitgelaten

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais omis
  • tu avais omis
  • il/elle avait omis
  • nous avions omis
  • vous aviez omis
  • ils/elles avaient omis

Toekomende tijd I

  • ik zal uitlaten
  • jij zult uitlaten
  • hij/zij/het zal uitlaten
  • wij zullen uitlaten
  • jullie zullen uitlaten
  • zij zullen uitlaten

Indicatif futur

  • j'omettrai
  • tu omettras
  • il/elle omettra
  • nous omettrons
  • vous omettrez
  • ils/elles omettront

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgelaten hebben
  • jij zult uitgelaten hebben
  • hij/zij/het zal uitgelaten hebben
  • wij zullen uitgelaten hebben
  • jullie zullen uitgelaten hebben
  • zij zullen uitgelaten hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai omis
  • tu auras omis
  • il/elle aura omis
  • nous aurons omis
  • vous aurez omis
  • ils/elles auront omis

Conditionalis I

  • ik zou uitlaten
  • jij zou uitlaten
  • hij/zij/het zou uitlaten
  • wij zouden uitlaten
  • jullie zouden uitlaten
  • zij zouden uitlaten

Conditionnel présent

  • j'omettrais
  • tu omettrais
  • il/elle omettrait
  • nous omettrions
  • vous omettriez
  • ils/elles omettraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgelaten
  • jij zou hebben uitgelaten
  • hij/zij/het zou hebben uitgelaten
  • wij zouden hebben uitgelaten
  • jullie zouden hebben uitgelaten
  • zij zouden hebben uitgelaten

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais omis
  • tu aurais omis
  • il/elle aurait omis
  • nous aurions omis
  • vous auriez omis
  • ils/elles auraient omis

Imperatief

  • jij laat uit
  • jullie laat uit

Impératif

  • tu omets
  • vous omettez

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van uitlaten