Vervoeging van uitlopen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik loop uit
  • jij loopt uit
  • hij/zij/het loopt uit
  • wij lopen uit
  • jullie lopen uit
  • zij lopen uit

Präsens Indikativ

  • ich gehe hinaus
  • du gehst hinaus
  • er/sie/es geht hinaus
  • wir gehen hinaus
  • ihr geht hinaus
  • sie gehen hinaus

Onvoltooid verleden tijd

  • ik liep uit
  • jij liep uit
  • hij/zij/het liep uit
  • wij liepen uit
  • jullie liepen uit
  • zij liepen uit

Präteritum Indikativ

  • ich ging hinaus
  • du gingst hinaus
  • er/sie/es ging hinaus
  • wir gingen hinaus
  • ihr gingt hinaus
  • sie gingen hinaus

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben uitgelopen
  • jij bent uitgelopen
  • hij/zij/het is uitgelopen
  • wij zijn uitgelopen
  • jullie zijn uitgelopen
  • zij zijn uitgelopen

Perfekt Indikativ

  • ich bin hinausgegangen
  • du bist hinausgegangen
  • er/sie/es ist hinausgegangen
  • wir sind hinausgegangen
  • ihr seid hinausgegangen
  • sie sind hinausgegangen

Voltooid verleden tijd

  • ik was uitgelopen
  • jij was uitgelopen
  • hij/zij/het was uitgelopen
  • wij waren uitgelopen
  • jullie waren uitgelopen
  • zij waren uitgelopen

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich war hinausgegangen
  • du warst hinausgegangen
  • er/sie/es war hinausgegangen
  • wir waren hinausgegangen
  • ihr wart hinausgegangen
  • sie waren hinausgegangen

Toekomende tijd I

  • ik zal uitlopen
  • jij zult uitlopen
  • hij/zij/het zal uitlopen
  • wij zullen uitlopen
  • jullie zullen uitlopen
  • zij zullen uitlopen

Futur I Indikativ

  • ich werde hinausgehen
  • du wirst hinausgehen
  • er/sie/es wird hinausgehen
  • wir werden hinausgehen
  • ihr werdet hinausgehen
  • sie werden hinausgehen

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgelopen zijn
  • jij zult uitgelopen zijn
  • hij/zij/het zal uitgelopen zijn
  • wij zullen uitgelopen zijn
  • jullie zullen uitgelopen zijn
  • zij zullen uitgelopen zijn

Futur II Indikativ

  • ich werde hinausgegangen sein
  • du wirst hinausgegangen sein
  • er/sie/es wird hinausgegangen sein
  • wir werden hinausgegangen sein
  • ihr werdet hinausgegangen sein
  • sie werden hinausgegangen sein

Conditionalis I

  • ik zou uitlopen
  • jij zou uitlopen
  • hij/zij/het zou uitlopen
  • wij zouden uitlopen
  • jullie zouden uitlopen
  • zij zouden uitlopen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde hinausgehen
  • du würdest hinausgehen
  • er/sie/es würde hinausgehen
  • wir würden hinausgehen
  • ihr würdet hinausgehen
  • sie würden hinausgehen

Conditionalis II

  • ik zou zijn uitgelopen
  • jij zou zijn uitgelopen
  • hij/zij/het zou zijn uitgelopen
  • wij zouden zijn uitgelopen
  • jullie zouden zijn uitgelopen
  • zij zouden zijn uitgelopen

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde hinausgegangen sein
  • du würdest hinausgegangen sein
  • er/sie/es würde hinausgegangen sein
  • wir würden hinausgegangen sein
  • ihr würdet hinausgegangen sein
  • sie würden hinausgegangen sein

Imperatief

  • jij loop uit
  • jullie loopt uit

Imperativ

  • du geh(e) hinaus
  • ihr geht hinaus

Verwijzingen

Bekijk 12 definitie(s) van uitlopen