Vervoeging van uitschelden

Onbepaalde wijs (infinitief): uitschelden

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik scheld uit
  • jij scheldt uit
  • hij/zij/het scheldt uit
  • wij schelden uit
  • jullie schelden uit
  • zij schelden uit

Indicativo presente

  • yo injurio
  • injurias
  • él/ella injuria
  • nosotros injuriamos
  • vosotros injuriáis
  • ellos/ellas injurian

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schold uit
  • jij schold uit
  • hij/zij/het schold uit
  • wij scholden uit
  • jullie scholden uit
  • zij scholden uit

Indefinido

  • yo injurié
  • injuriaste
  • él/ella injurió
  • nosotros injuriamos
  • vosotros injuriasteis
  • ellos/ellas injuriaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgescholden
  • jij hebt uitgescholden
  • hij/zij/het heeft uitgescholden
  • wij hebben uitgescholden
  • jullie hebben uitgescholden
  • zij hebben uitgescholden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he injuriado
  • has injuriado
  • él/ella ha injuriado
  • nosotros hemos injuriado
  • vosotros habéis injuriado
  • ellos/ellas han injuriado

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgescholden
  • jij had uitgescholden
  • hij/zij/het had uitgescholden
  • wij hadden uitgescholden
  • jullie hadden uitgescholden
  • zij hadden uitgescholden

Pluscuamperfecto

  • yo había injuriado
  • habías injuriado
  • él/ella había injuriado
  • nosotros habíamos injuriado
  • vosotros habíais injuriado
  • ellos/ellas habían injuriado

Toekomende tijd I

  • ik zal uitschelden
  • jij zult uitschelden
  • hij/zij/het zal uitschelden
  • wij zullen uitschelden
  • jullie zullen uitschelden
  • zij zullen uitschelden

Futuro I

  • yo injuriaré
  • injuriarás
  • él/ella injuriará
  • nosotros injuriaremos
  • vosotros injuriaréis
  • ellos/ellas injuriarán

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgescholden hebben
  • jij zult uitgescholden hebben
  • hij/zij/het zal uitgescholden hebben
  • wij zullen uitgescholden hebben
  • jullie zullen uitgescholden hebben
  • zij zullen uitgescholden hebben

Futuro perfecto

  • yo habré injuriado
  • habrás injuriado
  • él/ella habrá injuriado
  • nosotros habremos injuriado
  • vosotros habréis injuriado
  • ellos/ellas habrán injuriado

Conditionalis I

  • ik zou uitschelden
  • jij zou uitschelden
  • hij/zij/het zou uitschelden
  • wij zouden uitschelden
  • jullie zouden uitschelden
  • zij zouden uitschelden

Condicional

  • yo injuriaría
  • injuriarías
  • él/ella injuriaría
  • nosotros injuriaríamos
  • vosotros injuriaríais
  • ellos/ellas injuriarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgescholden
  • jij zou hebben uitgescholden
  • hij/zij/het zou hebben uitgescholden
  • wij zouden hebben uitgescholden
  • jullie zouden hebben uitgescholden
  • zij zouden hebben uitgescholden

Condicional perfecto

  • yo habría injuriado
  • habrías injuriado
  • él/ella habría injuriado
  • nosotros habríamos injuriado
  • vosotros habríais injuriado
  • ellos/ellas habrían injuriado

Imperatief

  • jij scheld uit
  • jullie scheldt uit

Imperativo presente

  • injuria
  • vosotros injuriad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uitschelden