Vervoeging van uitsmelten

Onbepaalde wijs (infinitief): uitsmelten

Er is helaas geen Franse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik smelt uit
    • jij smelt uit
    • hij/zij/het smelt uit
    • wij smelten uit
    • jullie smelten uit
    • zij smelten uit
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik smolt uit
    • jij smolt uit
    • hij/zij/het smolt uit
    • wij smolten uit
    • jullie smolten uit
    • zij smolten uit
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb uitgesmolten
    • jij hebt uitgesmolten
    • hij/zij/het heeft uitgesmolten
    • wij hebben uitgesmolten
    • jullie hebben uitgesmolten
    • zij hebben uitgesmolten
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had uitgesmolten
    • jij had uitgesmolten
    • hij/zij/het had uitgesmolten
    • wij hadden uitgesmolten
    • jullie hadden uitgesmolten
    • zij hadden uitgesmolten
  • Toekomende tijd I

    • ik zal uitsmelten
    • jij zult uitsmelten
    • hij/zij/het zal uitsmelten
    • wij zullen uitsmelten
    • jullie zullen uitsmelten
    • zij zullen uitsmelten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal uitgesmolten hebben
    • jij zult uitgesmolten hebben
    • hij/zij/het zal uitgesmolten hebben
    • wij zullen uitgesmolten hebben
    • jullie zullen uitgesmolten hebben
    • zij zullen uitgesmolten hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou uitsmelten
    • jij zou uitsmelten
    • hij/zij/het zou uitsmelten
    • wij zouden uitsmelten
    • jullie zouden uitsmelten
    • zij zouden uitsmelten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben uitgesmolten
    • jij zou hebben uitgesmolten
    • hij/zij/het zou hebben uitgesmolten
    • wij zouden hebben uitgesmolten
    • jullie zouden hebben uitgesmolten
    • zij zouden hebben uitgesmolten
  • Imperatief

    • jij smelt uit
    • jullie smelt uit