Vervoeging van uitvinden

Vertaling: inventer

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vind uit
  • jij vindt uit
  • hij/zij/het vindt uit
  • wij vinden uit
  • jullie vinden uit
  • zij vinden uit

Présent

  • j'invente
  • tu inventes
  • il/elle invente
  • nous inventons
  • vous inventez
  • ils/elles inventent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vond uit
  • jij vond uit
  • hij/zij/het vond uit
  • wij vonden uit
  • jullie vonden uit
  • zij vonden uit

Indicatif imparfait

  • j'inventais
  • tu inventais
  • il/elle inventait
  • nous inventions
  • vous inventiez
  • ils/elles inventaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgevonden
  • jij hebt uitgevonden
  • hij/zij/het heeft uitgevonden
  • wij hebben uitgevonden
  • jullie hebben uitgevonden
  • zij hebben uitgevonden

Indicatif passé composé

  • j'ai inventé
  • tu as inventé
  • il/elle a inventé
  • nous avons inventé
  • vous avez inventé
  • ils/elles ont inventé

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgevonden
  • jij had uitgevonden
  • hij/zij/het had uitgevonden
  • wij hadden uitgevonden
  • jullie hadden uitgevonden
  • zij hadden uitgevonden

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais inventé
  • tu avais inventé
  • il/elle avait inventé
  • nous avions inventé
  • vous aviez inventé
  • ils/elles avaient inventé

Toekomende tijd I

  • ik zal uitvinden
  • jij zult uitvinden
  • hij/zij/het zal uitvinden
  • wij zullen uitvinden
  • jullie zullen uitvinden
  • zij zullen uitvinden

Indicatif futur

  • j'inventerai
  • tu inventeras
  • il/elle inventera
  • nous inventerons
  • vous inventerez
  • ils/elles inventeront

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgevonden hebben
  • jij zult uitgevonden hebben
  • hij/zij/het zal uitgevonden hebben
  • wij zullen uitgevonden hebben
  • jullie zullen uitgevonden hebben
  • zij zullen uitgevonden hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai inventé
  • tu auras inventé
  • il/elle aura inventé
  • nous aurons inventé
  • vous aurez inventé
  • ils/elles auront inventé

Conditionalis I

  • ik zou uitvinden
  • jij zou uitvinden
  • hij/zij/het zou uitvinden
  • wij zouden uitvinden
  • jullie zouden uitvinden
  • zij zouden uitvinden

Conditionnel présent

  • j'inventerais
  • tu inventerais
  • il/elle inventerait
  • nous inventerions
  • vous inventeriez
  • ils/elles inventeraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgevonden
  • jij zou hebben uitgevonden
  • hij/zij/het zou hebben uitgevonden
  • wij zouden hebben uitgevonden
  • jullie zouden hebben uitgevonden
  • zij zouden hebben uitgevonden

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais inventé
  • tu aurais inventé
  • il/elle aurait inventé
  • nous aurions inventé
  • vous auriez inventé
  • ils/elles auraient inventé

Imperatief

  • jij vind uit
  • jullie vindt uit

Impératif

  • tu invente
  • vous inventez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uitvinden