Vervoeging van uitwijzen
Onbepaalde wijs (infinitief): uitwijzen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wijs uit
- jij wijst uit
- hij/zij/het wijst uit
- wij wijzen uit
- jullie wijzen uit
- zij wijzen uit
Präsens Indikativ
- ich zeige
- du zeigst
- er/sie/es zeigt
- wir zeigen
- ihr zeigt
- sie zeigen
Onvoltooid verleden tijd
- ik wees uit
- jij wees uit
- hij/zij/het wees uit
- wij wezen uit
- jullie wezen uit
- zij wezen uit
Präteritum Indikativ
- ich zeigte
- du zeigtest
- er/sie/es zeigte
- wir zeigten
- ihr zeigtet
- sie zeigten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgewezen
- jij hebt uitgewezen
- hij/zij/het heeft uitgewezen
- wij hebben uitgewezen
- jullie hebben uitgewezen
- zij hebben uitgewezen
Perfekt Indikativ
- ich habe gezeigt
- du hast gezeigt
- er/sie/es hat gezeigt
- wir haben gezeigt
- ihr habt gezeigt
- sie haben gezeigt
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgewezen
- jij had uitgewezen
- hij/zij/het had uitgewezen
- wij hadden uitgewezen
- jullie hadden uitgewezen
- zij hadden uitgewezen
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gezeigt
- du hattest gezeigt
- er/sie/es hatte gezeigt
- wir hatten gezeigt
- ihr hattet gezeigt
- sie hatten gezeigt
Toekomende tijd I
- ik zal uitwijzen
- jij zult uitwijzen
- hij/zij/het zal uitwijzen
- wij zullen uitwijzen
- jullie zullen uitwijzen
- zij zullen uitwijzen
Futur I Indikativ
- ich werde zeigen
- du wirst zeigen
- er/sie/es wird zeigen
- wir werden zeigen
- ihr werdet zeigen
- sie werden zeigen
Toekomende tijd II
- ik zal uitgewezen hebben
- jij zult uitgewezen hebben
- hij/zij/het zal uitgewezen hebben
- wij zullen uitgewezen hebben
- jullie zullen uitgewezen hebben
- zij zullen uitgewezen hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gezeigt haben
- du wirst gezeigt haben
- er/sie/es wird gezeigt haben
- wir werden gezeigt haben
- ihr werdet gezeigt haben
- sie werden gezeigt haben
Conditionalis I
- ik zou uitwijzen
- jij zou uitwijzen
- hij/zij/het zou uitwijzen
- wij zouden uitwijzen
- jullie zouden uitwijzen
- zij zouden uitwijzen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde zeigen
- du würdest zeigen
- er/sie/es würde zeigen
- wir würden zeigen
- ihr würdet zeigen
- sie würden zeigen
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgewezen
- jij zou hebben uitgewezen
- hij/zij/het zou hebben uitgewezen
- wij zouden hebben uitgewezen
- jullie zouden hebben uitgewezen
- zij zouden hebben uitgewezen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gezeigt haben
- du würdest gezeigt haben
- er/sie/es würde gezeigt haben
- wir würden gezeigt haben
- ihr würdet gezeigt haben
- sie würden gezeigt haben
Imperatief
- jij wijs uit
- jullie wijst uit
Imperativ
- du zeig(e)
- ihr zeigt