Vervoeging van vasthouden

Onbepaalde wijs (infinitief): vasthouden

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik houd vast
  • jij houdt vast
  • hij/zij/het houdt vast
  • wij houden vast
  • jullie houden vast
  • zij houden vast

Present

  • I detain
  • you detain
  • he/she/it detains
  • we detain
  • you detain
  • they detain

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hield vast
  • jij hield vast
  • hij/zij/het hield vast
  • wij hielden vast
  • jullie hielden vast
  • zij hielden vast

Simple past

  • I detained
  • you detained
  • he/she/it detained
  • we detained
  • you detained
  • they detained

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vastgehouden
  • jij hebt vastgehouden
  • hij/zij/het heeft vastgehouden
  • wij hebben vastgehouden
  • jullie hebben vastgehouden
  • zij hebben vastgehouden

Present perfect

  • I have detained
  • you have detained
  • he/she/it has detained
  • we have detained
  • you have detained
  • they have detained

Voltooid verleden tijd

  • ik had vastgehouden
  • jij had vastgehouden
  • hij/zij/het had vastgehouden
  • wij hadden vastgehouden
  • jullie hadden vastgehouden
  • zij hadden vastgehouden

Past perfect

  • I had detained
  • you had detained
  • he/she/it had detained
  • we had detained
  • you had detained
  • they had detained

Toekomende tijd I

  • ik zal vasthouden
  • jij zult vasthouden
  • hij/zij/het zal vasthouden
  • wij zullen vasthouden
  • jullie zullen vasthouden
  • zij zullen vasthouden

Future

  • I will detain
  • you will detain
  • he/she/it will detain
  • we will detain
  • you will detain
  • they will detain

Toekomende tijd II

  • ik zal vastgehouden hebben
  • jij zult vastgehouden hebben
  • hij/zij/het zal vastgehouden hebben
  • wij zullen vastgehouden hebben
  • jullie zullen vastgehouden hebben
  • zij zullen vastgehouden hebben

Future perfect

  • I will have detained
  • you will have detained
  • he/she/it will have detained
  • we will have detained
  • you will have detained
  • they will have detained

Conditionalis I

  • ik zou vasthouden
  • jij zou vasthouden
  • hij/zij/het zou vasthouden
  • wij zouden vasthouden
  • jullie zouden vasthouden
  • zij zouden vasthouden

Conditional present

  • I would detain
  • you would detain
  • he/she/it would detain
  • we would detain
  • you would detain
  • they would detain

Conditionalis II

  • ik zou hebben vastgehouden
  • jij zou hebben vastgehouden
  • hij/zij/het zou hebben vastgehouden
  • wij zouden hebben vastgehouden
  • jullie zouden hebben vastgehouden
  • zij zouden hebben vastgehouden

Conditional perfect

  • I would have detained
  • you would have detained
  • he/she/it would have detained
  • we would have detained
  • you would have detained
  • they would have detained

Imperatief

  • jij houd vast
  • jullie houdt vast

Imperative

  • you detain
  • you detain

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van vasthouden