Vervoeging van vastmaken
Onbepaalde wijs (infinitief): vastmaken
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik maak vast
- jij maakt vast
- hij/zij/het maakt vast
- wij maken vast
- jullie maken vast
- zij maken vast
Presente
- io lego
- tu leghi
- lui/lei/Lei lega
- noi leghiamo
- voi/Voi legate
- loro/Loro legano
Onvoltooid verleden tijd
- ik maakte vast
- jij maakte vast
- hij/zij/het maakte vast
- wij maakten vast
- jullie maakten vast
- zij maakten vast
Imperfetto
- io legavo
- tu legavi
- lui/lei/Lei legava
- noi legavamo
- voi/Voi legavate
- loro/Loro legavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vastgemaakt
- jij hebt vastgemaakt
- hij/zij/het heeft vastgemaakt
- wij hebben vastgemaakt
- jullie hebben vastgemaakt
- zij hebben vastgemaakt
Passato prossimo
- io ho legato
- tu hai legato
- lui/lei/Lei ha legato
- noi abbiamo legato
- voi/Voi avete legato
- loro/Loro hanno legato
Voltooid verleden tijd
- ik had vastgemaakt
- jij had vastgemaakt
- hij/zij/het had vastgemaakt
- wij hadden vastgemaakt
- jullie hadden vastgemaakt
- zij hadden vastgemaakt
Trapassato prossimo
- io avevo legato
- tu avevi legato
- lui/lei/Lei aveva legato
- noi avevamo legato
- voi/Voi avevate legato
- loro/Loro avevano legato
Toekomende tijd I
- ik zal vastmaken
- jij zult vastmaken
- hij/zij/het zal vastmaken
- wij zullen vastmaken
- jullie zullen vastmaken
- zij zullen vastmaken
Futuro semplice
- io legherò
- tu legherai
- lui/lei/Lei legherà
- noi legheremo
- voi/Voi legherete
- loro/Loro legheranno
Toekomende tijd II
- ik zal vastgemaakt hebben
- jij zult vastgemaakt hebben
- hij/zij/het zal vastgemaakt hebben
- wij zullen vastgemaakt hebben
- jullie zullen vastgemaakt hebben
- zij zullen vastgemaakt hebben
Futuro anteriore
- io avrò legato
- tu avrai legato
- lui/lei/Lei avrà legato
- noi avremo legato
- voi/Voi avrete legato
- loro/Loro avranno legato
Conditionalis I
- ik zou vastmaken
- jij zou vastmaken
- hij/zij/het zou vastmaken
- wij zouden vastmaken
- jullie zouden vastmaken
- zij zouden vastmaken
Condizionale presente
- io legherei
- tu legheresti
- lui/lei/Lei legherebbe
- noi legheremmo
- voi/Voi leghereste
- loro/Loro legherebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben vastgemaakt
- jij zou hebben vastgemaakt
- hij/zij/het zou hebben vastgemaakt
- wij zouden hebben vastgemaakt
- jullie zouden hebben vastgemaakt
- zij zouden hebben vastgemaakt
Condizionale passato
- io avrei legato
- tu avresti legato
- lui/lei/Lei avrebbe legato
- noi avremmo legato
- voi/Voi avreste legato
- loro/Loro avrebbero legato
Imperatief
- jij maak vast
- jullie maakt vast
Imperativo
- tu lega
- voi/Voi legate