Vervoeging van vegeteren

Vertaling: vegetar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vegeteer
  • jij vegeteert
  • hij/zij/het vegeteert
  • wij vegeteren
  • jullie vegeteren
  • zij vegeteren

Indicativo presente

  • yo vegeto
  • vegetas
  • él/ella vegeta
  • nosotros vegetamos
  • vosotros vegetáis
  • ellos/ellas vegetan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vegeteerde
  • jij vegeteerde
  • hij/zij/het vegeteerde
  • wij vegeteerden
  • jullie vegeteerden
  • zij vegeteerden

Indefinido

  • yo vegeté
  • vegetaste
  • él/ella vegetó
  • nosotros vegetamos
  • vosotros vegetasteis
  • ellos/ellas vegetaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gevegeteerd
  • jij hebt gevegeteerd
  • hij/zij/het heeft gevegeteerd
  • wij hebben gevegeteerd
  • jullie hebben gevegeteerd
  • zij hebben gevegeteerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he vegetado
  • has vegetado
  • él/ella ha vegetado
  • nosotros hemos vegetado
  • vosotros habéis vegetado
  • ellos/ellas han vegetado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gevegeteerd
  • jij had gevegeteerd
  • hij/zij/het had gevegeteerd
  • wij hadden gevegeteerd
  • jullie hadden gevegeteerd
  • zij hadden gevegeteerd

Pluscuamperfecto

  • yo había vegetado
  • habías vegetado
  • él/ella había vegetado
  • nosotros habíamos vegetado
  • vosotros habíais vegetado
  • ellos/ellas habían vegetado

Toekomende tijd I

  • ik zal vegeteren
  • jij zult vegeteren
  • hij/zij/het zal vegeteren
  • wij zullen vegeteren
  • jullie zullen vegeteren
  • zij zullen vegeteren

Futuro I

  • yo vegetaré
  • vegetarás
  • él/ella vegetará
  • nosotros vegetaremos
  • vosotros vegetaréis
  • ellos/ellas vegetarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gevegeteerd hebben
  • jij zult gevegeteerd hebben
  • hij/zij/het zal gevegeteerd hebben
  • wij zullen gevegeteerd hebben
  • jullie zullen gevegeteerd hebben
  • zij zullen gevegeteerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré vegetado
  • habrás vegetado
  • él/ella habrá vegetado
  • nosotros habremos vegetado
  • vosotros habréis vegetado
  • ellos/ellas habrán vegetado

Conditionalis I

  • ik zou vegeteren
  • jij zou vegeteren
  • hij/zij/het zou vegeteren
  • wij zouden vegeteren
  • jullie zouden vegeteren
  • zij zouden vegeteren

Condicional

  • yo vegetaría
  • vegetarías
  • él/ella vegetaría
  • nosotros vegetaríamos
  • vosotros vegetaríais
  • ellos/ellas vegetarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gevegeteerd
  • jij zou hebben gevegeteerd
  • hij/zij/het zou hebben gevegeteerd
  • wij zouden hebben gevegeteerd
  • jullie zouden hebben gevegeteerd
  • zij zouden hebben gevegeteerd

Condicional perfecto

  • yo habría vegetado
  • habrías vegetado
  • él/ella habría vegetado
  • nosotros habríamos vegetado
  • vosotros habríais vegetado
  • ellos/ellas habrían vegetado

Imperatief

  • jij vegeteer
  • jullie vegeteert

Imperativo presente

  • vegeta
  • vosotros vegetad

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van vegeteren