Vervoeging van vellen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vel
  • jij velt
  • hij/zij/het velt
  • wij vellen
  • jullie vellen
  • zij vellen

Present

  • I state
  • you state
  • he/she/it states
  • we state
  • you state
  • they state

Onvoltooid verleden tijd

  • ik velde
  • jij velde
  • hij/zij/het velde
  • wij velden
  • jullie velden
  • zij velden

Simple past

  • I stated
  • you stated
  • he/she/it stated
  • we stated
  • you stated
  • they stated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geveld
  • jij hebt geveld
  • hij/zij/het heeft geveld
  • wij hebben geveld
  • jullie hebben geveld
  • zij hebben geveld

Present perfect

  • I have stated
  • you have stated
  • he/she/it has stated
  • we have stated
  • you have stated
  • they have stated

Voltooid verleden tijd

  • ik had geveld
  • jij had geveld
  • hij/zij/het had geveld
  • wij hadden geveld
  • jullie hadden geveld
  • zij hadden geveld

Past perfect

  • I had stated
  • you had stated
  • he/she/it had stated
  • we had stated
  • you had stated
  • they had stated

Toekomende tijd I

  • ik zal vellen
  • jij zult vellen
  • hij/zij/het zal vellen
  • wij zullen vellen
  • jullie zullen vellen
  • zij zullen vellen

Future

  • I will state
  • you will state
  • he/she/it will state
  • we will state
  • you will state
  • they will state

Toekomende tijd II

  • ik zal geveld hebben
  • jij zult geveld hebben
  • hij/zij/het zal geveld hebben
  • wij zullen geveld hebben
  • jullie zullen geveld hebben
  • zij zullen geveld hebben

Future perfect

  • I will have stated
  • you will have stated
  • he/she/it will have stated
  • we will have stated
  • you will have stated
  • they will have stated

Conditionalis I

  • ik zou vellen
  • jij zou vellen
  • hij/zij/het zou vellen
  • wij zouden vellen
  • jullie zouden vellen
  • zij zouden vellen

Conditional present

  • I would state
  • you would state
  • he/she/it would state
  • we would state
  • you would state
  • they would state

Conditionalis II

  • ik zou hebben geveld
  • jij zou hebben geveld
  • hij/zij/het zou hebben geveld
  • wij zouden hebben geveld
  • jullie zouden hebben geveld
  • zij zouden hebben geveld

Conditional perfect

  • I would have stated
  • you would have stated
  • he/she/it would have stated
  • we would have stated
  • you would have stated
  • they would have stated

Imperatief

  • jij vel
  • jullie velt

Imperative

  • you state
  • you state