Vervoeging van ventileren

Onbepaalde wijs (infinitief): ventileren

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ventileer
  • jij ventileert
  • hij/zij/het ventileert
  • wij ventileren
  • jullie ventileren
  • zij ventileren

Présent

  • j'aère
  • tu aères
  • il/elle aère
  • nous aérons
  • vous aérez
  • ils/elles aèrent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ventileerde
  • jij ventileerde
  • hij/zij/het ventileerde
  • wij ventileerden
  • jullie ventileerden
  • zij ventileerden

Indicatif imparfait

  • j'aérais
  • tu aérais
  • il/elle aérait
  • nous aérions
  • vous aériez
  • ils/elles aéraient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geventileerd
  • jij hebt geventileerd
  • hij/zij/het heeft geventileerd
  • wij hebben geventileerd
  • jullie hebben geventileerd
  • zij hebben geventileerd

Indicatif passé composé

  • j'ai aéré
  • tu as aéré
  • il/elle a aéré
  • nous avons aéré
  • vous avez aéré
  • ils/elles ont aéré

Voltooid verleden tijd

  • ik had geventileerd
  • jij had geventileerd
  • hij/zij/het had geventileerd
  • wij hadden geventileerd
  • jullie hadden geventileerd
  • zij hadden geventileerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais aéré
  • tu avais aéré
  • il/elle avait aéré
  • nous avions aéré
  • vous aviez aéré
  • ils/elles avaient aéré

Toekomende tijd I

  • ik zal ventileren
  • jij zult ventileren
  • hij/zij/het zal ventileren
  • wij zullen ventileren
  • jullie zullen ventileren
  • zij zullen ventileren

Indicatif futur

  • j'aérerai
  • tu aéreras
  • il/elle aérera
  • nous aérerons
  • vous aérerez
  • ils/elles aéreront

Toekomende tijd II

  • ik zal geventileerd hebben
  • jij zult geventileerd hebben
  • hij/zij/het zal geventileerd hebben
  • wij zullen geventileerd hebben
  • jullie zullen geventileerd hebben
  • zij zullen geventileerd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai aéré
  • tu auras aéré
  • il/elle aura aéré
  • nous aurons aéré
  • vous aurez aéré
  • ils/elles auront aéré

Conditionalis I

  • ik zou ventileren
  • jij zou ventileren
  • hij/zij/het zou ventileren
  • wij zouden ventileren
  • jullie zouden ventileren
  • zij zouden ventileren

Conditionnel présent

  • j'aérerais
  • tu aérerais
  • il/elle aérerait
  • nous aérerions
  • vous aéreriez
  • ils/elles aéreraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben geventileerd
  • jij zou hebben geventileerd
  • hij/zij/het zou hebben geventileerd
  • wij zouden hebben geventileerd
  • jullie zouden hebben geventileerd
  • zij zouden hebben geventileerd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais aéré
  • tu aurais aéré
  • il/elle aurait aéré
  • nous aurions aéré
  • vous auriez aéré
  • ils/elles auraient aéré

Imperatief

  • jij ventileer
  • jullie ventileert

Impératif

  • tu aère
  • vous aérez

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van ventileren