Vervoeging van verbinden

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verbind
  • jij verbindt
  • hij/zij/het verbindt
  • wij verbinden
  • jullie verbinden
  • zij verbinden

Indicativo presente

  • yo vendo
  • vendas
  • él/ella venda
  • nosotros vendamos
  • vosotros vendáis
  • ellos/ellas vendan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verbond
  • jij verbond
  • hij/zij/het verbond
  • wij verbonden
  • jullie verbonden
  • zij verbonden

Indefinido

  • yo vendé
  • vendaste
  • él/ella vendó
  • nosotros vendamos
  • vosotros vendasteis
  • ellos/ellas vendaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verbonden
  • jij hebt verbonden
  • hij/zij/het heeft verbonden
  • wij hebben verbonden
  • jullie hebben verbonden
  • zij hebben verbonden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he vendado
  • has vendado
  • él/ella ha vendado
  • nosotros hemos vendado
  • vosotros habéis vendado
  • ellos/ellas han vendado

Voltooid verleden tijd

  • ik had verbonden
  • jij had verbonden
  • hij/zij/het had verbonden
  • wij hadden verbonden
  • jullie hadden verbonden
  • zij hadden verbonden

Pluscuamperfecto

  • yo había vendado
  • habías vendado
  • él/ella había vendado
  • nosotros habíamos vendado
  • vosotros habíais vendado
  • ellos/ellas habían vendado

Toekomende tijd I

  • ik zal verbinden
  • jij zult verbinden
  • hij/zij/het zal verbinden
  • wij zullen verbinden
  • jullie zullen verbinden
  • zij zullen verbinden

Futuro I

  • yo vendaré
  • vendarás
  • él/ella vendará
  • nosotros vendaremos
  • vosotros vendaréis
  • ellos/ellas vendarán

Toekomende tijd II

  • ik zal verbonden hebben
  • jij zult verbonden hebben
  • hij/zij/het zal verbonden hebben
  • wij zullen verbonden hebben
  • jullie zullen verbonden hebben
  • zij zullen verbonden hebben

Futuro perfecto

  • yo habré vendado
  • habrás vendado
  • él/ella habrá vendado
  • nosotros habremos vendado
  • vosotros habréis vendado
  • ellos/ellas habrán vendado

Conditionalis I

  • ik zou verbinden
  • jij zou verbinden
  • hij/zij/het zou verbinden
  • wij zouden verbinden
  • jullie zouden verbinden
  • zij zouden verbinden

Condicional

  • yo vendaría
  • vendarías
  • él/ella vendaría
  • nosotros vendaríamos
  • vosotros vendaríais
  • ellos/ellas vendarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben verbonden
  • jij zou hebben verbonden
  • hij/zij/het zou hebben verbonden
  • wij zouden hebben verbonden
  • jullie zouden hebben verbonden
  • zij zouden hebben verbonden

Condicional perfecto

  • yo habría vendado
  • habrías vendado
  • él/ella habría vendado
  • nosotros habríamos vendado
  • vosotros habríais vendado
  • ellos/ellas habrían vendado

Imperatief

  • jij verbind
  • jullie verbindt

Imperativo presente

  • venda
  • vosotros vendad

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van verbinden