Vervoeging van verdagen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verdaag
  • jij verdaagt
  • hij/zij/het verdaagt
  • wij verdagen
  • jullie verdagen
  • zij verdagen

Präsens Indikativ

  • ich verzög(e)re
  • du verzögerst
  • er/sie/es verzögert
  • wir verzögern
  • ihr verzögert
  • sie verzögern

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verdaagde
  • jij verdaagde
  • hij/zij/het verdaagde
  • wij verdaagden
  • jullie verdaagden
  • zij verdaagden

Präteritum Indikativ

  • ich verzögerte
  • du verzögertest
  • er/sie/es verzögerte
  • wir verzögerten
  • ihr verzögertet
  • sie verzögerten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verdaagd
  • jij hebt verdaagd
  • hij/zij/het heeft verdaagd
  • wij hebben verdaagd
  • jullie hebben verdaagd
  • zij hebben verdaagd

Perfekt Indikativ

  • ich habe verzögert
  • du hast verzögert
  • er/sie/es hat verzögert
  • wir haben verzögert
  • ihr habt verzögert
  • sie haben verzögert

Voltooid verleden tijd

  • ik had verdaagd
  • jij had verdaagd
  • hij/zij/het had verdaagd
  • wij hadden verdaagd
  • jullie hadden verdaagd
  • zij hadden verdaagd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte verzögert
  • du hattest verzögert
  • er/sie/es hatte verzögert
  • wir hatten verzögert
  • ihr hattet verzögert
  • sie hatten verzögert

Toekomende tijd I

  • ik zal verdagen
  • jij zult verdagen
  • hij/zij/het zal verdagen
  • wij zullen verdagen
  • jullie zullen verdagen
  • zij zullen verdagen

Futur I Indikativ

  • ich werde verzögern
  • du wirst verzögern
  • er/sie/es wird verzögern
  • wir werden verzögern
  • ihr werdet verzögern
  • sie werden verzögern

Toekomende tijd II

  • ik zal verdaagd hebben
  • jij zult verdaagd hebben
  • hij/zij/het zal verdaagd hebben
  • wij zullen verdaagd hebben
  • jullie zullen verdaagd hebben
  • zij zullen verdaagd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde verzögert haben
  • du wirst verzögert haben
  • er/sie/es wird verzögert haben
  • wir werden verzögert haben
  • ihr werdet verzögert haben
  • sie werden verzögert haben

Conditionalis I

  • ik zou verdagen
  • jij zou verdagen
  • hij/zij/het zou verdagen
  • wij zouden verdagen
  • jullie zouden verdagen
  • zij zouden verdagen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde verzögern
  • du würdest verzögern
  • er/sie/es würde verzögern
  • wir würden verzögern
  • ihr würdet verzögern
  • sie würden verzögern

Conditionalis II

  • ik zou hebben verdaagd
  • jij zou hebben verdaagd
  • hij/zij/het zou hebben verdaagd
  • wij zouden hebben verdaagd
  • jullie zouden hebben verdaagd
  • zij zouden hebben verdaagd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde verzögert haben
  • du würdest verzögert haben
  • er/sie/es würde verzögert haben
  • wir würden verzögert haben
  • ihr würdet verzögert haben
  • sie würden verzögert haben

Imperatief

  • jij verdaag
  • jullie verdaagt

Imperativ

  • du verzög(e)re
  • ihr verzögert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verdagen