Vervoeging van verdelen

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verdeel
  • jij verdeelt
  • hij/zij/het verdeelt
  • wij verdelen
  • jullie verdelen
  • zij verdelen

Presente

  • io distribuisco
  • tu distribuisci
  • lui/lei/Lei distribuisce
  • noi distribuiamo
  • voi/Voi distribuite
  • loro/Loro distribuiscono

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verdeelde
  • jij verdeelde
  • hij/zij/het verdeelde
  • wij verdeelden
  • jullie verdeelden
  • zij verdeelden

Imperfetto

  • io distribuivo
  • tu distribuivi
  • lui/lei/Lei distribuiva
  • noi distribuivamo
  • voi/Voi distribuivate
  • loro/Loro distribuivano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verdeeld
  • jij hebt verdeeld
  • hij/zij/het heeft verdeeld
  • wij hebben verdeeld
  • jullie hebben verdeeld
  • zij hebben verdeeld

Passato prossimo

  • io ho distribuito
  • tu hai distribuito
  • lui/lei/Lei ha distribuito
  • noi abbiamo distribuito
  • voi/Voi avete distribuito
  • loro/Loro hanno distribuito

Voltooid verleden tijd

  • ik had verdeeld
  • jij had verdeeld
  • hij/zij/het had verdeeld
  • wij hadden verdeeld
  • jullie hadden verdeeld
  • zij hadden verdeeld

Trapassato prossimo

  • io avevo distribuito
  • tu avevi distribuito
  • lui/lei/Lei aveva distribuito
  • noi avevamo distribuito
  • voi/Voi avevate distribuito
  • loro/Loro avevano distribuito

Toekomende tijd I

  • ik zal verdelen
  • jij zult verdelen
  • hij/zij/het zal verdelen
  • wij zullen verdelen
  • jullie zullen verdelen
  • zij zullen verdelen

Futuro semplice

  • io distribuirò
  • tu distribuirai
  • lui/lei/Lei distribuirà
  • noi distribuiremo
  • voi/Voi distribuirete
  • loro/Loro distribuiranno

Toekomende tijd II

  • ik zal verdeeld hebben
  • jij zult verdeeld hebben
  • hij/zij/het zal verdeeld hebben
  • wij zullen verdeeld hebben
  • jullie zullen verdeeld hebben
  • zij zullen verdeeld hebben

Futuro anteriore

  • io avrò distribuito
  • tu avrai distribuito
  • lui/lei/Lei avrà distribuito
  • noi avremo distribuito
  • voi/Voi avrete distribuito
  • loro/Loro avranno distribuito

Conditionalis I

  • ik zou verdelen
  • jij zou verdelen
  • hij/zij/het zou verdelen
  • wij zouden verdelen
  • jullie zouden verdelen
  • zij zouden verdelen

Condizionale presente

  • io distribuirei
  • tu distribuiresti
  • lui/lei/Lei distribuirebbe
  • noi distribuiremmo
  • voi/Voi distribuireste
  • loro/Loro distribuirebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben verdeeld
  • jij zou hebben verdeeld
  • hij/zij/het zou hebben verdeeld
  • wij zouden hebben verdeeld
  • jullie zouden hebben verdeeld
  • zij zouden hebben verdeeld

Condizionale passato

  • io avrei distribuito
  • tu avresti distribuito
  • lui/lei/Lei avrebbe distribuito
  • noi avremmo distribuito
  • voi/Voi avreste distribuito
  • loro/Loro avrebbero distribuito

Imperatief

  • jij verdeel
  • jullie verdeelt

Imperativo

  • tu distribuisci
  • voi/Voi distribuite

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van verdelen