Vervoeging van verdikken

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verdik
  • jij verdikt
  • hij/zij/het verdikt
  • wij verdikken
  • jullie verdikken
  • zij verdikken

Present

  • I gain
  • you gain
  • he/she/it gains
  • we gain
  • you gain
  • they gain

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verdikte
  • jij verdikte
  • hij/zij/het verdikte
  • wij verdikten
  • jullie verdikten
  • zij verdikten

Simple past

  • I gained
  • you gained
  • he/she/it gained
  • we gained
  • you gained
  • they gained

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verdikt
  • jij hebt verdikt
  • hij/zij/het heeft verdikt
  • wij hebben verdikt
  • jullie hebben verdikt
  • zij hebben verdikt

Present perfect

  • I have gained
  • you have gained
  • he/she/it has gained
  • we have gained
  • you have gained
  • they have gained

Voltooid verleden tijd

  • ik had verdikt
  • jij had verdikt
  • hij/zij/het had verdikt
  • wij hadden verdikt
  • jullie hadden verdikt
  • zij hadden verdikt

Past perfect

  • I had gained
  • you had gained
  • he/she/it had gained
  • we had gained
  • you had gained
  • they had gained

Toekomende tijd I

  • ik zal verdikken
  • jij zult verdikken
  • hij/zij/het zal verdikken
  • wij zullen verdikken
  • jullie zullen verdikken
  • zij zullen verdikken

Future

  • I will gain
  • you will gain
  • he/she/it will gain
  • we will gain
  • you will gain
  • they will gain

Toekomende tijd II

  • ik zal verdikt hebben
  • jij zult verdikt hebben
  • hij/zij/het zal verdikt hebben
  • wij zullen verdikt hebben
  • jullie zullen verdikt hebben
  • zij zullen verdikt hebben

Future perfect

  • I will have gained
  • you will have gained
  • he/she/it will have gained
  • we will have gained
  • you will have gained
  • they will have gained

Conditionalis I

  • ik zou verdikken
  • jij zou verdikken
  • hij/zij/het zou verdikken
  • wij zouden verdikken
  • jullie zouden verdikken
  • zij zouden verdikken

Conditional present

  • I would gain
  • you would gain
  • he/she/it would gain
  • we would gain
  • you would gain
  • they would gain

Conditionalis II

  • ik zou hebben verdikt
  • jij zou hebben verdikt
  • hij/zij/het zou hebben verdikt
  • wij zouden hebben verdikt
  • jullie zouden hebben verdikt
  • zij zouden hebben verdikt

Conditional perfect

  • I would have gained
  • you would have gained
  • he/she/it would have gained
  • we would have gained
  • you would have gained
  • they would have gained

Imperatief

  • jij verdik
  • jullie verdikt

Imperative

  • you gain
  • you gain

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van verdikken