Vervoeging van vereenzelvigen
Onbepaalde wijs (infinitief): vereenzelvigen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vereenzelvig
- jij vereenzelvigt
- hij/zij/het vereenzelvigt
- wij vereenzelvigen
- jullie vereenzelvigen
- zij vereenzelvigen
Présent
- je situe
- tu situes
- il/elle situe
- nous situons
- vous situez
- ils/elles situent
Onvoltooid verleden tijd
- ik vereenzelvigde
- jij vereenzelvigde
- hij/zij/het vereenzelvigde
- wij vereenzelvigden
- jullie vereenzelvigden
- zij vereenzelvigden
Indicatif imparfait
- je situais
- tu situais
- il/elle situait
- nous situions
- vous situiez
- ils/elles situaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vereenzelvigd
- jij hebt vereenzelvigd
- hij/zij/het heeft vereenzelvigd
- wij hebben vereenzelvigd
- jullie hebben vereenzelvigd
- zij hebben vereenzelvigd
Indicatif passé composé
- j'ai situé
- tu as situé
- il/elle a situé
- nous avons situé
- vous avez situé
- ils/elles ont situé
Voltooid verleden tijd
- ik had vereenzelvigd
- jij had vereenzelvigd
- hij/zij/het had vereenzelvigd
- wij hadden vereenzelvigd
- jullie hadden vereenzelvigd
- zij hadden vereenzelvigd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais situé
- tu avais situé
- il/elle avait situé
- nous avions situé
- vous aviez situé
- ils/elles avaient situé
Toekomende tijd I
- ik zal vereenzelvigen
- jij zult vereenzelvigen
- hij/zij/het zal vereenzelvigen
- wij zullen vereenzelvigen
- jullie zullen vereenzelvigen
- zij zullen vereenzelvigen
Indicatif futur
- je situerai
- tu situeras
- il/elle situera
- nous situerons
- vous situerez
- ils/elles situeront
Toekomende tijd II
- ik zal vereenzelvigd hebben
- jij zult vereenzelvigd hebben
- hij/zij/het zal vereenzelvigd hebben
- wij zullen vereenzelvigd hebben
- jullie zullen vereenzelvigd hebben
- zij zullen vereenzelvigd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai situé
- tu auras situé
- il/elle aura situé
- nous aurons situé
- vous aurez situé
- ils/elles auront situé
Conditionalis I
- ik zou vereenzelvigen
- jij zou vereenzelvigen
- hij/zij/het zou vereenzelvigen
- wij zouden vereenzelvigen
- jullie zouden vereenzelvigen
- zij zouden vereenzelvigen
Conditionnel présent
- je situerais
- tu situerais
- il/elle situerait
- nous situerions
- vous situeriez
- ils/elles situeraient
Conditionalis II
- ik zou hebben vereenzelvigd
- jij zou hebben vereenzelvigd
- hij/zij/het zou hebben vereenzelvigd
- wij zouden hebben vereenzelvigd
- jullie zouden hebben vereenzelvigd
- zij zouden hebben vereenzelvigd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais situé
- tu aurais situé
- il/elle aurait situé
- nous aurions situé
- vous auriez situé
- ils/elles auraient situé
Imperatief
- jij vereenzelvig
- jullie vereenzelvigt
Impératif
- tu situe
- vous situez