Vervoeging van vergelijken

Onbepaalde wijs (infinitief): vergelijken

Vertaling: vergleichen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vergelijk
  • jij vergelijkt
  • hij/zij/het vergelijkt
  • wij vergelijken
  • jullie vergelijken
  • zij vergelijken

Präsens Indikativ

  • ich vergleiche
  • du vergleichst
  • er/sie/es vergleicht
  • wir vergleichen
  • ihr vergleicht
  • sie vergleichen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vergeleek
  • jij vergeleek
  • hij/zij/het vergeleek
  • wij vergeleken
  • jullie vergeleken
  • zij vergeleken

Präteritum Indikativ

  • ich verglich
  • du verglichst
  • er/sie/es verglich
  • wir verglichen
  • ihr verglicht
  • sie verglichen

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vergeleken
  • jij hebt vergeleken
  • hij/zij/het heeft vergeleken
  • wij hebben vergeleken
  • jullie hebben vergeleken
  • zij hebben vergeleken

Perfekt Indikativ

  • ich habe verglichen
  • du hast verglichen
  • er/sie/es hat verglichen
  • wir haben verglichen
  • ihr habt verglichen
  • sie haben verglichen

Voltooid verleden tijd

  • ik had vergeleken
  • jij had vergeleken
  • hij/zij/het had vergeleken
  • wij hadden vergeleken
  • jullie hadden vergeleken
  • zij hadden vergeleken

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte verglichen
  • du hattest verglichen
  • er/sie/es hatte verglichen
  • wir hatten verglichen
  • ihr hattet verglichen
  • sie hatten verglichen

Toekomende tijd I

  • ik zal vergelijken
  • jij zult vergelijken
  • hij/zij/het zal vergelijken
  • wij zullen vergelijken
  • jullie zullen vergelijken
  • zij zullen vergelijken

Futur I Indikativ

  • ich werde vergleichen
  • du wirst vergleichen
  • er/sie/es wird vergleichen
  • wir werden vergleichen
  • ihr werdet vergleichen
  • sie werden vergleichen

Toekomende tijd II

  • ik zal vergeleken hebben
  • jij zult vergeleken hebben
  • hij/zij/het zal vergeleken hebben
  • wij zullen vergeleken hebben
  • jullie zullen vergeleken hebben
  • zij zullen vergeleken hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde verglichen haben
  • du wirst verglichen haben
  • er/sie/es wird verglichen haben
  • wir werden verglichen haben
  • ihr werdet verglichen haben
  • sie werden verglichen haben

Conditionalis I

  • ik zou vergelijken
  • jij zou vergelijken
  • hij/zij/het zou vergelijken
  • wij zouden vergelijken
  • jullie zouden vergelijken
  • zij zouden vergelijken

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde vergleichen
  • du würdest vergleichen
  • er/sie/es würde vergleichen
  • wir würden vergleichen
  • ihr würdet vergleichen
  • sie würden vergleichen

Conditionalis II

  • ik zou hebben vergeleken
  • jij zou hebben vergeleken
  • hij/zij/het zou hebben vergeleken
  • wij zouden hebben vergeleken
  • jullie zouden hebben vergeleken
  • zij zouden hebben vergeleken

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde verglichen haben
  • du würdest verglichen haben
  • er/sie/es würde verglichen haben
  • wir würden verglichen haben
  • ihr würdet verglichen haben
  • sie würden verglichen haben

Imperatief

  • jij vergelijk
  • jullie vergelijkt

Imperativ

  • du vergleich(e)
  • ihr vergleicht

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van vergelijken