Vervoeging van vergiftigen

Onbepaalde wijs (infinitief): vergiftigen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vergiftig
  • jij vergiftigt
  • hij/zij/het vergiftigt
  • wij vergiftigen
  • jullie vergiftigen
  • zij vergiftigen

Indicativo presente

  • yo enveneno
  • envenenas
  • él/ella envenena
  • nosotros envenenamos
  • vosotros envenenáis
  • ellos/ellas envenenan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vergiftigde
  • jij vergiftigde
  • hij/zij/het vergiftigde
  • wij vergiftigden
  • jullie vergiftigden
  • zij vergiftigden

Indefinido

  • yo envenené
  • envenenaste
  • él/ella envenenó
  • nosotros envenenamos
  • vosotros envenenasteis
  • ellos/ellas envenenaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vergiftigd
  • jij hebt vergiftigd
  • hij/zij/het heeft vergiftigd
  • wij hebben vergiftigd
  • jullie hebben vergiftigd
  • zij hebben vergiftigd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he envenenado
  • has envenenado
  • él/ella ha envenenado
  • nosotros hemos envenenado
  • vosotros habéis envenenado
  • ellos/ellas han envenenado

Voltooid verleden tijd

  • ik had vergiftigd
  • jij had vergiftigd
  • hij/zij/het had vergiftigd
  • wij hadden vergiftigd
  • jullie hadden vergiftigd
  • zij hadden vergiftigd

Pluscuamperfecto

  • yo había envenenado
  • habías envenenado
  • él/ella había envenenado
  • nosotros habíamos envenenado
  • vosotros habíais envenenado
  • ellos/ellas habían envenenado

Toekomende tijd I

  • ik zal vergiftigen
  • jij zult vergiftigen
  • hij/zij/het zal vergiftigen
  • wij zullen vergiftigen
  • jullie zullen vergiftigen
  • zij zullen vergiftigen

Futuro I

  • yo envenenaré
  • envenenarás
  • él/ella envenenará
  • nosotros envenenaremos
  • vosotros envenenaréis
  • ellos/ellas envenenarán

Toekomende tijd II

  • ik zal vergiftigd hebben
  • jij zult vergiftigd hebben
  • hij/zij/het zal vergiftigd hebben
  • wij zullen vergiftigd hebben
  • jullie zullen vergiftigd hebben
  • zij zullen vergiftigd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré envenenado
  • habrás envenenado
  • él/ella habrá envenenado
  • nosotros habremos envenenado
  • vosotros habréis envenenado
  • ellos/ellas habrán envenenado

Conditionalis I

  • ik zou vergiftigen
  • jij zou vergiftigen
  • hij/zij/het zou vergiftigen
  • wij zouden vergiftigen
  • jullie zouden vergiftigen
  • zij zouden vergiftigen

Condicional

  • yo envenenaría
  • envenenarías
  • él/ella envenenaría
  • nosotros envenenaríamos
  • vosotros envenenaríais
  • ellos/ellas envenenarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben vergiftigd
  • jij zou hebben vergiftigd
  • hij/zij/het zou hebben vergiftigd
  • wij zouden hebben vergiftigd
  • jullie zouden hebben vergiftigd
  • zij zouden hebben vergiftigd

Condicional perfecto

  • yo habría envenenado
  • habrías envenenado
  • él/ella habría envenenado
  • nosotros habríamos envenenado
  • vosotros habríais envenenado
  • ellos/ellas habrían envenenado

Imperatief

  • jij vergiftig
  • jullie vergiftigt

Imperativo presente

  • envenena
  • vosotros envenenad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van vergiftigen