Vervoeging van verhelpen
Onbepaalde wijs (infinitief): verhelpen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verhelp
- jij verhelpt
- hij/zij/het verhelpt
- wij verhelpen
- jullie verhelpen
- zij verhelpen
Présent
- je refais
- tu refais
- il/elle refait
- nous refaisons
- vous refaites
- ils/elles refont
Onvoltooid verleden tijd
- ik verhielp
- jij verhielp
- hij/zij/het verhielp
- wij verhielpen
- jullie verhielpen
- zij verhielpen
Indicatif imparfait
- je refaisais
- tu refaisais
- il/elle refaisait
- nous refaisions
- vous refaisiez
- ils/elles refaisaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verholpen
- jij hebt verholpen
- hij/zij/het heeft verholpen
- wij hebben verholpen
- jullie hebben verholpen
- zij hebben verholpen
Indicatif passé composé
- j'ai refait
- tu as refait
- il/elle a refait
- nous avons refait
- vous avez refait
- ils/elles ont refait
Voltooid verleden tijd
- ik had verholpen
- jij had verholpen
- hij/zij/het had verholpen
- wij hadden verholpen
- jullie hadden verholpen
- zij hadden verholpen
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais refait
- tu avais refait
- il/elle avait refait
- nous avions refait
- vous aviez refait
- ils/elles avaient refait
Toekomende tijd I
- ik zal verhelpen
- jij zult verhelpen
- hij/zij/het zal verhelpen
- wij zullen verhelpen
- jullie zullen verhelpen
- zij zullen verhelpen
Indicatif futur
- je referai
- tu referas
- il/elle refera
- nous referons
- vous referez
- ils/elles referont
Toekomende tijd II
- ik zal verholpen hebben
- jij zult verholpen hebben
- hij/zij/het zal verholpen hebben
- wij zullen verholpen hebben
- jullie zullen verholpen hebben
- zij zullen verholpen hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai refait
- tu auras refait
- il/elle aura refait
- nous aurons refait
- vous aurez refait
- ils/elles auront refait
Conditionalis I
- ik zou verhelpen
- jij zou verhelpen
- hij/zij/het zou verhelpen
- wij zouden verhelpen
- jullie zouden verhelpen
- zij zouden verhelpen
Conditionnel présent
- je referais
- tu referais
- il/elle referait
- nous referions
- vous referiez
- ils/elles referaient
Conditionalis II
- ik zou hebben verholpen
- jij zou hebben verholpen
- hij/zij/het zou hebben verholpen
- wij zouden hebben verholpen
- jullie zouden hebben verholpen
- zij zouden hebben verholpen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais refait
- tu aurais refait
- il/elle aurait refait
- nous aurions refait
- vous auriez refait
- ils/elles auraient refait
Imperatief
- jij verhelp
- jullie verhelpt
Impératif
- tu refais
- vous refaites