Vervoeging van verklaren
Onbepaalde wijs (infinitief): verklaren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verklaar
- jij verklaart
- hij/zij/het verklaart
- wij verklaren
- jullie verklaren
- zij verklaren
Präsens Indikativ
- ich sage an
- du sagst an
- er/sie/es sagt an
- wir sagen an
- ihr sagt an
- sie sagen an
Onvoltooid verleden tijd
- ik verklaarde
- jij verklaarde
- hij/zij/het verklaarde
- wij verklaarden
- jullie verklaarden
- zij verklaarden
Präteritum Indikativ
- ich sagte an
- du sagtest an
- er/sie/es sagte an
- wir sagten an
- ihr sagtet an
- sie sagten an
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verklaard
- jij hebt verklaard
- hij/zij/het heeft verklaard
- wij hebben verklaard
- jullie hebben verklaard
- zij hebben verklaard
Perfekt Indikativ
- ich habe angesagt
- du hast angesagt
- er/sie/es hat angesagt
- wir haben angesagt
- ihr habt angesagt
- sie haben angesagt
Voltooid verleden tijd
- ik had verklaard
- jij had verklaard
- hij/zij/het had verklaard
- wij hadden verklaard
- jullie hadden verklaard
- zij hadden verklaard
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte angesagt
- du hattest angesagt
- er/sie/es hatte angesagt
- wir hatten angesagt
- ihr hattet angesagt
- sie hatten angesagt
Toekomende tijd I
- ik zal verklaren
- jij zult verklaren
- hij/zij/het zal verklaren
- wij zullen verklaren
- jullie zullen verklaren
- zij zullen verklaren
Futur I Indikativ
- ich werde ansagen
- du wirst ansagen
- er/sie/es wird ansagen
- wir werden ansagen
- ihr werdet ansagen
- sie werden ansagen
Toekomende tijd II
- ik zal verklaard hebben
- jij zult verklaard hebben
- hij/zij/het zal verklaard hebben
- wij zullen verklaard hebben
- jullie zullen verklaard hebben
- zij zullen verklaard hebben
Futur II Indikativ
- ich werde angesagt haben
- du wirst angesagt haben
- er/sie/es wird angesagt haben
- wir werden angesagt haben
- ihr werdet angesagt haben
- sie werden angesagt haben
Conditionalis I
- ik zou verklaren
- jij zou verklaren
- hij/zij/het zou verklaren
- wij zouden verklaren
- jullie zouden verklaren
- zij zouden verklaren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde ansagen
- du würdest ansagen
- er/sie/es würde ansagen
- wir würden ansagen
- ihr würdet ansagen
- sie würden ansagen
Conditionalis II
- ik zou hebben verklaard
- jij zou hebben verklaard
- hij/zij/het zou hebben verklaard
- wij zouden hebben verklaard
- jullie zouden hebben verklaard
- zij zouden hebben verklaard
Futur II Konjunktiv II
- ich würde angesagt haben
- du würdest angesagt haben
- er/sie/es würde angesagt haben
- wir würden angesagt haben
- ihr würdet angesagt haben
- sie würden angesagt haben
Imperatief
- jij verklaar
- jullie verklaart
Imperativ
- du sag(e) an
- ihr sagt an