Vervoeging van verontrusten

Onbepaalde wijs (infinitief): verontrusten

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verontrust
  • jij verontrust
  • hij/zij/het verontrust
  • wij verontrusten
  • jullie verontrusten
  • zij verontrusten

Present

  • I unsettle
  • you unsettle
  • he/she/it unsettles
  • we unsettle
  • you unsettle
  • they unsettle

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verontrustte
  • jij verontrustte
  • hij/zij/het verontrustte
  • wij verontrustten
  • jullie verontrustten
  • zij verontrustten

Simple past

  • I unsettled
  • you unsettled
  • he/she/it unsettled
  • we unsettled
  • you unsettled
  • they unsettled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verontrust
  • jij hebt verontrust
  • hij/zij/het heeft verontrust
  • wij hebben verontrust
  • jullie hebben verontrust
  • zij hebben verontrust

Present perfect

  • I have unsettled
  • you have unsettled
  • he/she/it has unsettled
  • we have unsettled
  • you have unsettled
  • they have unsettled

Voltooid verleden tijd

  • ik had verontrust
  • jij had verontrust
  • hij/zij/het had verontrust
  • wij hadden verontrust
  • jullie hadden verontrust
  • zij hadden verontrust

Past perfect

  • I had unsettled
  • you had unsettled
  • he/she/it had unsettled
  • we had unsettled
  • you had unsettled
  • they had unsettled

Toekomende tijd I

  • ik zal verontrusten
  • jij zult verontrusten
  • hij/zij/het zal verontrusten
  • wij zullen verontrusten
  • jullie zullen verontrusten
  • zij zullen verontrusten

Future

  • I will unsettle
  • you will unsettle
  • he/she/it will unsettle
  • we will unsettle
  • you will unsettle
  • they will unsettle

Toekomende tijd II

  • ik zal verontrust hebben
  • jij zult verontrust hebben
  • hij/zij/het zal verontrust hebben
  • wij zullen verontrust hebben
  • jullie zullen verontrust hebben
  • zij zullen verontrust hebben

Future perfect

  • I will have unsettled
  • you will have unsettled
  • he/she/it will have unsettled
  • we will have unsettled
  • you will have unsettled
  • they will have unsettled

Conditionalis I

  • ik zou verontrusten
  • jij zou verontrusten
  • hij/zij/het zou verontrusten
  • wij zouden verontrusten
  • jullie zouden verontrusten
  • zij zouden verontrusten

Conditional present

  • I would unsettle
  • you would unsettle
  • he/she/it would unsettle
  • we would unsettle
  • you would unsettle
  • they would unsettle

Conditionalis II

  • ik zou hebben verontrust
  • jij zou hebben verontrust
  • hij/zij/het zou hebben verontrust
  • wij zouden hebben verontrust
  • jullie zouden hebben verontrust
  • zij zouden hebben verontrust

Conditional perfect

  • I would have unsettled
  • you would have unsettled
  • he/she/it would have unsettled
  • we would have unsettled
  • you would have unsettled
  • they would have unsettled

Imperatief

  • jij verontrust
  • jullie verontrust

Imperative

  • you unsettle
  • you unsettle

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verontrusten