Vervoeging van veroorzaken
Onbepaalde wijs (infinitief): veroorzaken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik veroorzaak
- jij veroorzaakt
- hij/zij/het veroorzaakt
- wij veroorzaken
- jullie veroorzaken
- zij veroorzaken
Présent
- je procure
- tu procures
- il/elle procure
- nous procurons
- vous procurez
- ils/elles procurent
Onvoltooid verleden tijd
- ik veroorzaakte
- jij veroorzaakte
- hij/zij/het veroorzaakte
- wij veroorzaakten
- jullie veroorzaakten
- zij veroorzaakten
Indicatif imparfait
- je procurais
- tu procurais
- il/elle procurait
- nous procurions
- vous procuriez
- ils/elles procuraient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb veroorzaakt
- jij hebt veroorzaakt
- hij/zij/het heeft veroorzaakt
- wij hebben veroorzaakt
- jullie hebben veroorzaakt
- zij hebben veroorzaakt
Indicatif passé composé
- j'ai procuré
- tu as procuré
- il/elle a procuré
- nous avons procuré
- vous avez procuré
- ils/elles ont procuré
Voltooid verleden tijd
- ik had veroorzaakt
- jij had veroorzaakt
- hij/zij/het had veroorzaakt
- wij hadden veroorzaakt
- jullie hadden veroorzaakt
- zij hadden veroorzaakt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais procuré
- tu avais procuré
- il/elle avait procuré
- nous avions procuré
- vous aviez procuré
- ils/elles avaient procuré
Toekomende tijd I
- ik zal veroorzaken
- jij zult veroorzaken
- hij/zij/het zal veroorzaken
- wij zullen veroorzaken
- jullie zullen veroorzaken
- zij zullen veroorzaken
Indicatif futur
- je procurerai
- tu procureras
- il/elle procurera
- nous procurerons
- vous procurerez
- ils/elles procureront
Toekomende tijd II
- ik zal veroorzaakt hebben
- jij zult veroorzaakt hebben
- hij/zij/het zal veroorzaakt hebben
- wij zullen veroorzaakt hebben
- jullie zullen veroorzaakt hebben
- zij zullen veroorzaakt hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai procuré
- tu auras procuré
- il/elle aura procuré
- nous aurons procuré
- vous aurez procuré
- ils/elles auront procuré
Conditionalis I
- ik zou veroorzaken
- jij zou veroorzaken
- hij/zij/het zou veroorzaken
- wij zouden veroorzaken
- jullie zouden veroorzaken
- zij zouden veroorzaken
Conditionnel présent
- je procurerais
- tu procurerais
- il/elle procurerait
- nous procurerions
- vous procureriez
- ils/elles procureraient
Conditionalis II
- ik zou hebben veroorzaakt
- jij zou hebben veroorzaakt
- hij/zij/het zou hebben veroorzaakt
- wij zouden hebben veroorzaakt
- jullie zouden hebben veroorzaakt
- zij zouden hebben veroorzaakt
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais procuré
- tu aurais procuré
- il/elle aurait procuré
- nous aurions procuré
- vous auriez procuré
- ils/elles auraient procuré
Imperatief
- jij veroorzaak
- jullie veroorzaakt
Impératif
- tu procure
- vous procurez