Vervoeging van versimpelen

Onbepaalde wijs (infinitief): versimpelen

Vertaling: to dote

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik versimpel
  • jij versimpelt
  • hij/zij/het versimpelt
  • wij versimpelen
  • jullie versimpelen
  • zij versimpelen

Present

  • I dote
  • you dote
  • he/she/it dotes
  • we dote
  • you dote
  • they dote

Onvoltooid verleden tijd

  • ik versimpelde
  • jij versimpelde
  • hij/zij/het versimpelde
  • wij versimpelden
  • jullie versimpelden
  • zij versimpelden

Simple past

  • I doted
  • you doted
  • he/she/it doted
  • we doted
  • you doted
  • they doted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb versimpeld
  • jij hebt versimpeld
  • hij/zij/het heeft versimpeld
  • wij hebben versimpeld
  • jullie hebben versimpeld
  • zij hebben versimpeld

Present perfect

  • I have doted
  • you have doted
  • he/she/it has doted
  • we have doted
  • you have doted
  • they have doted

Voltooid verleden tijd

  • ik had versimpeld
  • jij had versimpeld
  • hij/zij/het had versimpeld
  • wij hadden versimpeld
  • jullie hadden versimpeld
  • zij hadden versimpeld

Past perfect

  • I had doted
  • you had doted
  • he/she/it had doted
  • we had doted
  • you had doted
  • they had doted

Toekomende tijd I

  • ik zal versimpelen
  • jij zult versimpelen
  • hij/zij/het zal versimpelen
  • wij zullen versimpelen
  • jullie zullen versimpelen
  • zij zullen versimpelen

Future

  • I will dote
  • you will dote
  • he/she/it will dote
  • we will dote
  • you will dote
  • they will dote

Toekomende tijd II

  • ik zal versimpeld hebben
  • jij zult versimpeld hebben
  • hij/zij/het zal versimpeld hebben
  • wij zullen versimpeld hebben
  • jullie zullen versimpeld hebben
  • zij zullen versimpeld hebben

Future perfect

  • I will have doted
  • you will have doted
  • he/she/it will have doted
  • we will have doted
  • you will have doted
  • they will have doted

Conditionalis I

  • ik zou versimpelen
  • jij zou versimpelen
  • hij/zij/het zou versimpelen
  • wij zouden versimpelen
  • jullie zouden versimpelen
  • zij zouden versimpelen

Conditional present

  • I would dote
  • you would dote
  • he/she/it would dote
  • we would dote
  • you would dote
  • they would dote

Conditionalis II

  • ik zou hebben versimpeld
  • jij zou hebben versimpeld
  • hij/zij/het zou hebben versimpeld
  • wij zouden hebben versimpeld
  • jullie zouden hebben versimpeld
  • zij zouden hebben versimpeld

Conditional perfect

  • I would have doted
  • you would have doted
  • he/she/it would have doted
  • we would have doted
  • you would have doted
  • they would have doted

Imperatief

  • jij versimpel
  • jullie versimpelt

Imperative

  • you dote
  • you dote