Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik versla
  • jij verslaat
  • hij/zij/het verslaat
  • wij verslaan
  • jullie verslaan
  • zij verslaan

Präsens Indikativ

  • ich melde
  • du meldest
  • er/sie/es meldet
  • wir melden
  • ihr meldet
  • sie melden

Onvoltooid verleden tijd

  • ik versloeg
  • jij versloeg
  • hij/zij/het versloeg
  • wij versloegen
  • jullie versloegen
  • zij versloegen

Präteritum Indikativ

  • ich meldete
  • du meldetest
  • er/sie/es meldete
  • wir meldeten
  • ihr meldetet
  • sie meldeten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verslagen
  • jij hebt verslagen
  • hij/zij/het heeft verslagen
  • wij hebben verslagen
  • jullie hebben verslagen
  • zij hebben verslagen

Perfekt Indikativ

  • ich habe gemeldet
  • du hast gemeldet
  • er/sie/es hat gemeldet
  • wir haben gemeldet
  • ihr habt gemeldet
  • sie haben gemeldet

Voltooid verleden tijd

  • ik had verslagen
  • jij had verslagen
  • hij/zij/het had verslagen
  • wij hadden verslagen
  • jullie hadden verslagen
  • zij hadden verslagen

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte gemeldet
  • du hattest gemeldet
  • er/sie/es hatte gemeldet
  • wir hatten gemeldet
  • ihr hattet gemeldet
  • sie hatten gemeldet

Toekomende tijd I

  • ik zal verslaan
  • jij zult verslaan
  • hij/zij/het zal verslaan
  • wij zullen verslaan
  • jullie zullen verslaan
  • zij zullen verslaan

Futur I Indikativ

  • ich werde melden
  • du wirst melden
  • er/sie/es wird melden
  • wir werden melden
  • ihr werdet melden
  • sie werden melden

Toekomende tijd II

  • ik zal verslagen hebben
  • jij zult verslagen hebben
  • hij/zij/het zal verslagen hebben
  • wij zullen verslagen hebben
  • jullie zullen verslagen hebben
  • zij zullen verslagen hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde gemeldet haben
  • du wirst gemeldet haben
  • er/sie/es wird gemeldet haben
  • wir werden gemeldet haben
  • ihr werdet gemeldet haben
  • sie werden gemeldet haben

Conditionalis I

  • ik zou verslaan
  • jij zou verslaan
  • hij/zij/het zou verslaan
  • wij zouden verslaan
  • jullie zouden verslaan
  • zij zouden verslaan

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde melden
  • du würdest melden
  • er/sie/es würde melden
  • wir würden melden
  • ihr würdet melden
  • sie würden melden

Conditionalis II

  • ik zou hebben verslagen
  • jij zou hebben verslagen
  • hij/zij/het zou hebben verslagen
  • wij zouden hebben verslagen
  • jullie zouden hebben verslagen
  • zij zouden hebben verslagen

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde gemeldet haben
  • du würdest gemeldet haben
  • er/sie/es würde gemeldet haben
  • wir würden gemeldet haben
  • ihr würdet gemeldet haben
  • sie würden gemeldet haben

Imperatief

  • jij versla
  • jullie verslaat

Imperativ

  • du melde
  • ihr meldet

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van verslaan