Vervoeging van vertrekken

Onbepaalde wijs (infinitief): vertrekken

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vertrek
  • jij vertrekt
  • hij/zij/het vertrekt
  • wij vertrekken
  • jullie vertrekken
  • zij vertrekken

Présent

  • je démarre
  • tu démarres
  • il/elle démarre
  • nous démarrons
  • vous démarrez
  • ils/elles démarrent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vertrok
  • jij vertrok
  • hij/zij/het vertrok
  • wij vertrokken
  • jullie vertrokken
  • zij vertrokken

Indicatif imparfait

  • je démarrais
  • tu démarrais
  • il/elle démarrait
  • nous démarrions
  • vous démarriez
  • ils/elles démarraient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vertrokken
  • jij hebt vertrokken
  • hij/zij/het heeft vertrokken
  • wij hebben vertrokken
  • jullie hebben vertrokken
  • zij hebben vertrokken

Indicatif passé composé

  • j'ai démarré
  • tu as démarré
  • il/elle a démarré
  • nous avons démarré
  • vous avez démarré
  • ils/elles ont démarré

Voltooid verleden tijd

  • ik had vertrokken
  • jij had vertrokken
  • hij/zij/het had vertrokken
  • wij hadden vertrokken
  • jullie hadden vertrokken
  • zij hadden vertrokken

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais démarré
  • tu avais démarré
  • il/elle avait démarré
  • nous avions démarré
  • vous aviez démarré
  • ils/elles avaient démarré

Toekomende tijd I

  • ik zal vertrekken
  • jij zult vertrekken
  • hij/zij/het zal vertrekken
  • wij zullen vertrekken
  • jullie zullen vertrekken
  • zij zullen vertrekken

Indicatif futur

  • je démarrerai
  • tu démarreras
  • il/elle démarrera
  • nous démarrerons
  • vous démarrerez
  • ils/elles démarreront

Toekomende tijd II

  • ik zal vertrokken hebben
  • jij zult vertrokken hebben
  • hij/zij/het zal vertrokken hebben
  • wij zullen vertrokken hebben
  • jullie zullen vertrokken hebben
  • zij zullen vertrokken hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai démarré
  • tu auras démarré
  • il/elle aura démarré
  • nous aurons démarré
  • vous aurez démarré
  • ils/elles auront démarré

Conditionalis I

  • ik zou vertrekken
  • jij zou vertrekken
  • hij/zij/het zou vertrekken
  • wij zouden vertrekken
  • jullie zouden vertrekken
  • zij zouden vertrekken

Conditionnel présent

  • je démarrerais
  • tu démarrerais
  • il/elle démarrerait
  • nous démarrerions
  • vous démarreriez
  • ils/elles démarreraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben vertrokken
  • jij zou hebben vertrokken
  • hij/zij/het zou hebben vertrokken
  • wij zouden hebben vertrokken
  • jullie zouden hebben vertrokken
  • zij zouden hebben vertrokken

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais démarré
  • tu aurais démarré
  • il/elle aurait démarré
  • nous aurions démarré
  • vous auriez démarré
  • ils/elles auraient démarré

Imperatief

  • jij vertrek
  • jullie vertrekt

Impératif

  • tu démarre
  • vous démarrez

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van vertrekken