Vervoeging van vertroetelen
Onbepaalde wijs (infinitief): vertroetelen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vertroetel
- jij vertroetelt
- hij/zij/het vertroetelt
- wij vertroetelen
- jullie vertroetelen
- zij vertroetelen
Present
- I indulge
- you indulge
- he/she/it indulges
- we indulge
- you indulge
- they indulge
Onvoltooid verleden tijd
- ik vertroetelde
- jij vertroetelde
- hij/zij/het vertroetelde
- wij vertroetelden
- jullie vertroetelden
- zij vertroetelden
Simple past
- I indulged
- you indulged
- he/she/it indulged
- we indulged
- you indulged
- they indulged
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vertroeteld
- jij hebt vertroeteld
- hij/zij/het heeft vertroeteld
- wij hebben vertroeteld
- jullie hebben vertroeteld
- zij hebben vertroeteld
Present perfect
- I have indulged
- you have indulged
- he/she/it has indulged
- we have indulged
- you have indulged
- they have indulged
Voltooid verleden tijd
- ik had vertroeteld
- jij had vertroeteld
- hij/zij/het had vertroeteld
- wij hadden vertroeteld
- jullie hadden vertroeteld
- zij hadden vertroeteld
Past perfect
- I had indulged
- you had indulged
- he/she/it had indulged
- we had indulged
- you had indulged
- they had indulged
Toekomende tijd I
- ik zal vertroetelen
- jij zult vertroetelen
- hij/zij/het zal vertroetelen
- wij zullen vertroetelen
- jullie zullen vertroetelen
- zij zullen vertroetelen
Future
- I will indulge
- you will indulge
- he/she/it will indulge
- we will indulge
- you will indulge
- they will indulge
Toekomende tijd II
- ik zal vertroeteld hebben
- jij zult vertroeteld hebben
- hij/zij/het zal vertroeteld hebben
- wij zullen vertroeteld hebben
- jullie zullen vertroeteld hebben
- zij zullen vertroeteld hebben
Future perfect
- I will have indulged
- you will have indulged
- he/she/it will have indulged
- we will have indulged
- you will have indulged
- they will have indulged
Conditionalis I
- ik zou vertroetelen
- jij zou vertroetelen
- hij/zij/het zou vertroetelen
- wij zouden vertroetelen
- jullie zouden vertroetelen
- zij zouden vertroetelen
Conditional present
- I would indulge
- you would indulge
- he/she/it would indulge
- we would indulge
- you would indulge
- they would indulge
Conditionalis II
- ik zou hebben vertroeteld
- jij zou hebben vertroeteld
- hij/zij/het zou hebben vertroeteld
- wij zouden hebben vertroeteld
- jullie zouden hebben vertroeteld
- zij zouden hebben vertroeteld
Conditional perfect
- I would have indulged
- you would have indulged
- he/she/it would have indulged
- we would have indulged
- you would have indulged
- they would have indulged
Imperatief
- jij vertroetel
- jullie vertroetelt
Imperative
- you indulge
- you indulge