Vervoeging van vervelen

Vertaling: annoiare

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verveel
  • jij verveelt
  • hij/zij/het verveelt
  • wij vervelen
  • jullie vervelen
  • zij vervelen

Presente

  • io annoio
  • tu annoi
  • lui/lei/Lei annoia
  • noi annoiamo
  • voi/Voi annoiate
  • loro/Loro annoiano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verveelde
  • jij verveelde
  • hij/zij/het verveelde
  • wij verveelden
  • jullie verveelden
  • zij verveelden

Imperfetto

  • io annoiavo
  • tu annoiavi
  • lui/lei/Lei annoiava
  • noi annoiavamo
  • voi/Voi annoiavate
  • loro/Loro annoiavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verveeld
  • jij hebt verveeld
  • hij/zij/het heeft verveeld
  • wij hebben verveeld
  • jullie hebben verveeld
  • zij hebben verveeld

Passato prossimo

  • io ho annoiato
  • tu hai annoiato
  • lui/lei/Lei ha annoiato
  • noi abbiamo annoiato
  • voi/Voi avete annoiato
  • loro/Loro hanno annoiato

Voltooid verleden tijd

  • ik had verveeld
  • jij had verveeld
  • hij/zij/het had verveeld
  • wij hadden verveeld
  • jullie hadden verveeld
  • zij hadden verveeld

Trapassato prossimo

  • io avevo annoiato
  • tu avevi annoiato
  • lui/lei/Lei aveva annoiato
  • noi avevamo annoiato
  • voi/Voi avevate annoiato
  • loro/Loro avevano annoiato

Toekomende tijd I

  • ik zal vervelen
  • jij zult vervelen
  • hij/zij/het zal vervelen
  • wij zullen vervelen
  • jullie zullen vervelen
  • zij zullen vervelen

Futuro semplice

  • io annoierò
  • tu annoierai
  • lui/lei/Lei annoierà
  • noi annoieremo
  • voi/Voi annoierete
  • loro/Loro annoieranno

Toekomende tijd II

  • ik zal verveeld hebben
  • jij zult verveeld hebben
  • hij/zij/het zal verveeld hebben
  • wij zullen verveeld hebben
  • jullie zullen verveeld hebben
  • zij zullen verveeld hebben

Futuro anteriore

  • io avrò annoiato
  • tu avrai annoiato
  • lui/lei/Lei avrà annoiato
  • noi avremo annoiato
  • voi/Voi avrete annoiato
  • loro/Loro avranno annoiato

Conditionalis I

  • ik zou vervelen
  • jij zou vervelen
  • hij/zij/het zou vervelen
  • wij zouden vervelen
  • jullie zouden vervelen
  • zij zouden vervelen

Condizionale presente

  • io annoierei
  • tu annoieresti
  • lui/lei/Lei annoierebbe
  • noi annoieremmo
  • voi/Voi annoiereste
  • loro/Loro annoierebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben verveeld
  • jij zou hebben verveeld
  • hij/zij/het zou hebben verveeld
  • wij zouden hebben verveeld
  • jullie zouden hebben verveeld
  • zij zouden hebben verveeld

Condizionale passato

  • io avrei annoiato
  • tu avresti annoiato
  • lui/lei/Lei avrebbe annoiato
  • noi avremmo annoiato
  • voi/Voi avreste annoiato
  • loro/Loro avrebbero annoiato

Imperatief

  • jij verveel
  • jullie verveelt

Imperativo

  • tu annoia
  • voi/Voi annoiate