Vervoeging van vervreemden

Onbepaalde wijs (infinitief): vervreemden

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vervreemd
  • jij vervreemdt
  • hij/zij/het vervreemdt
  • wij vervreemden
  • jullie vervreemden
  • zij vervreemden

Present

  • I sell
  • you sell
  • he/she/it sells
  • we sell
  • you sell
  • they sell

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vervreemdde
  • jij vervreemdde
  • hij/zij/het vervreemdde
  • wij vervreemdden
  • jullie vervreemdden
  • zij vervreemdden

Simple past

  • I sold
  • you sold
  • he/she/it sold
  • we sold
  • you sold
  • they sold

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vervreemd
  • jij hebt vervreemd
  • hij/zij/het heeft vervreemd
  • wij hebben vervreemd
  • jullie hebben vervreemd
  • zij hebben vervreemd

Present perfect

  • I have sold
  • you have sold
  • he/she/it has sold
  • we have sold
  • you have sold
  • they have sold

Voltooid verleden tijd

  • ik had vervreemd
  • jij had vervreemd
  • hij/zij/het had vervreemd
  • wij hadden vervreemd
  • jullie hadden vervreemd
  • zij hadden vervreemd

Past perfect

  • I had sold
  • you had sold
  • he/she/it had sold
  • we had sold
  • you had sold
  • they had sold

Toekomende tijd I

  • ik zal vervreemden
  • jij zult vervreemden
  • hij/zij/het zal vervreemden
  • wij zullen vervreemden
  • jullie zullen vervreemden
  • zij zullen vervreemden

Future

  • I will sell
  • you will sell
  • he/she/it will sell
  • we will sell
  • you will sell
  • they will sell

Toekomende tijd II

  • ik zal vervreemd hebben
  • jij zult vervreemd hebben
  • hij/zij/het zal vervreemd hebben
  • wij zullen vervreemd hebben
  • jullie zullen vervreemd hebben
  • zij zullen vervreemd hebben

Future perfect

  • I will have sold
  • you will have sold
  • he/she/it will have sold
  • we will have sold
  • you will have sold
  • they will have sold

Conditionalis I

  • ik zou vervreemden
  • jij zou vervreemden
  • hij/zij/het zou vervreemden
  • wij zouden vervreemden
  • jullie zouden vervreemden
  • zij zouden vervreemden

Conditional present

  • I would sell
  • you would sell
  • he/she/it would sell
  • we would sell
  • you would sell
  • they would sell

Conditionalis II

  • ik zou hebben vervreemd
  • jij zou hebben vervreemd
  • hij/zij/het zou hebben vervreemd
  • wij zouden hebben vervreemd
  • jullie zouden hebben vervreemd
  • zij zouden hebben vervreemd

Conditional perfect

  • I would have sold
  • you would have sold
  • he/she/it would have sold
  • we would have sold
  • you would have sold
  • they would have sold

Imperatief

  • jij vervreemd
  • jullie vervreemdt

Imperative

  • you sell
  • you sell