Vervoeging van verwarren

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verwar
  • jij verwart
  • hij/zij/het verwart
  • wij verwarren
  • jullie verwarren
  • zij verwarren

Présent

  • j'entortille
  • tu entortilles
  • il/elle entortille
  • nous entortillons
  • vous entortillez
  • ils/elles entortillent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verwarde
  • jij verwarde
  • hij/zij/het verwarde
  • wij verwarden
  • jullie verwarden
  • zij verwarden

Indicatif imparfait

  • j'entortillais
  • tu entortillais
  • il/elle entortillait
  • nous entortillions
  • vous entortilliez
  • ils/elles entortillaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verward
  • jij hebt verward
  • hij/zij/het heeft verward
  • wij hebben verward
  • jullie hebben verward
  • zij hebben verward

Indicatif passé composé

  • j'ai entortillé
  • tu as entortillé
  • il/elle a entortillé
  • nous avons entortillé
  • vous avez entortillé
  • ils/elles ont entortillé

Voltooid verleden tijd

  • ik had verward
  • jij had verward
  • hij/zij/het had verward
  • wij hadden verward
  • jullie hadden verward
  • zij hadden verward

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais entortillé
  • tu avais entortillé
  • il/elle avait entortillé
  • nous avions entortillé
  • vous aviez entortillé
  • ils/elles avaient entortillé

Toekomende tijd I

  • ik zal verwarren
  • jij zult verwarren
  • hij/zij/het zal verwarren
  • wij zullen verwarren
  • jullie zullen verwarren
  • zij zullen verwarren

Indicatif futur

  • j'entortillerai
  • tu entortilleras
  • il/elle entortillera
  • nous entortillerons
  • vous entortillerez
  • ils/elles entortilleront

Toekomende tijd II

  • ik zal verward hebben
  • jij zult verward hebben
  • hij/zij/het zal verward hebben
  • wij zullen verward hebben
  • jullie zullen verward hebben
  • zij zullen verward hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai entortillé
  • tu auras entortillé
  • il/elle aura entortillé
  • nous aurons entortillé
  • vous aurez entortillé
  • ils/elles auront entortillé

Conditionalis I

  • ik zou verwarren
  • jij zou verwarren
  • hij/zij/het zou verwarren
  • wij zouden verwarren
  • jullie zouden verwarren
  • zij zouden verwarren

Conditionnel présent

  • j'entortillerais
  • tu entortillerais
  • il/elle entortillerait
  • nous entortillerions
  • vous entortilleriez
  • ils/elles entortilleraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben verward
  • jij zou hebben verward
  • hij/zij/het zou hebben verward
  • wij zouden hebben verward
  • jullie zouden hebben verward
  • zij zouden hebben verward

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais entortillé
  • tu aurais entortillé
  • il/elle aurait entortillé
  • nous aurions entortillé
  • vous auriez entortillé
  • ils/elles auraient entortillé

Imperatief

  • jij verwar
  • jullie verwart

Impératif

  • tu entortille
  • vous entortillez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verwarren