Vervoeging van verwerpen
Onbepaalde wijs (infinitief): verwerpen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verwerp
- jij verwerpt
- hij/zij/het verwerpt
- wij verwerpen
- jullie verwerpen
- zij verwerpen
Präsens Indikativ
- ich merze aus
- du merzt aus
- er/sie/es merzt aus
- wir merzen aus
- ihr merzt aus
- sie merzen aus
Onvoltooid verleden tijd
- ik verwierp
- jij verwierp
- hij/zij/het verwierp
- wij verwierpen
- jullie verwierpen
- zij verwierpen
Präteritum Indikativ
- ich merzte aus
- du merztest aus
- er/sie/es merzte aus
- wir merzten aus
- ihr merztet aus
- sie merzten aus
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verworpen
- jij hebt verworpen
- hij/zij/het heeft verworpen
- wij hebben verworpen
- jullie hebben verworpen
- zij hebben verworpen
Perfekt Indikativ
- ich habe ausgemerzt
- du hast ausgemerzt
- er/sie/es hat ausgemerzt
- wir haben ausgemerzt
- ihr habt ausgemerzt
- sie haben ausgemerzt
Voltooid verleden tijd
- ik had verworpen
- jij had verworpen
- hij/zij/het had verworpen
- wij hadden verworpen
- jullie hadden verworpen
- zij hadden verworpen
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte ausgemerzt
- du hattest ausgemerzt
- er/sie/es hatte ausgemerzt
- wir hatten ausgemerzt
- ihr hattet ausgemerzt
- sie hatten ausgemerzt
Toekomende tijd I
- ik zal verwerpen
- jij zult verwerpen
- hij/zij/het zal verwerpen
- wij zullen verwerpen
- jullie zullen verwerpen
- zij zullen verwerpen
Futur I Indikativ
- ich werde ausmerzen
- du wirst ausmerzen
- er/sie/es wird ausmerzen
- wir werden ausmerzen
- ihr werdet ausmerzen
- sie werden ausmerzen
Toekomende tijd II
- ik zal verworpen hebben
- jij zult verworpen hebben
- hij/zij/het zal verworpen hebben
- wij zullen verworpen hebben
- jullie zullen verworpen hebben
- zij zullen verworpen hebben
Futur II Indikativ
- ich werde ausgemerzt haben
- du wirst ausgemerzt haben
- er/sie/es wird ausgemerzt haben
- wir werden ausgemerzt haben
- ihr werdet ausgemerzt haben
- sie werden ausgemerzt haben
Conditionalis I
- ik zou verwerpen
- jij zou verwerpen
- hij/zij/het zou verwerpen
- wij zouden verwerpen
- jullie zouden verwerpen
- zij zouden verwerpen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde ausmerzen
- du würdest ausmerzen
- er/sie/es würde ausmerzen
- wir würden ausmerzen
- ihr würdet ausmerzen
- sie würden ausmerzen
Conditionalis II
- ik zou hebben verworpen
- jij zou hebben verworpen
- hij/zij/het zou hebben verworpen
- wij zouden hebben verworpen
- jullie zouden hebben verworpen
- zij zouden hebben verworpen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde ausgemerzt haben
- du würdest ausgemerzt haben
- er/sie/es würde ausgemerzt haben
- wir würden ausgemerzt haben
- ihr würdet ausgemerzt haben
- sie würden ausgemerzt haben
Imperatief
- jij verwerp
- jullie verwerpt
Imperativ
- du merz(e) aus
- ihr merzt aus