Vervoeging van vooruitbetalen

Onbepaalde wijs (infinitief): vooruitbetalen

Vertaling: adelantar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik betaal vooruit
  • jij betaalt vooruit
  • hij/zij/het betaalt vooruit
  • wij betalen vooruit
  • jullie betalen vooruit
  • zij betalen vooruit

Indicativo presente

  • yo adelanto
  • adelantas
  • él/ella adelanta
  • nosotros adelantamos
  • vosotros adelantáis
  • ellos/ellas adelantan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik betaalde vooruit
  • jij betaalde vooruit
  • hij/zij/het betaalde vooruit
  • wij betaalden vooruit
  • jullie betaalden vooruit
  • zij betaalden vooruit

Indefinido

  • yo adelanté
  • adelantaste
  • él/ella adelantó
  • nosotros adelantamos
  • vosotros adelantasteis
  • ellos/ellas adelantaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vooruitbetaald
  • jij hebt vooruitbetaald
  • hij/zij/het heeft vooruitbetaald
  • wij hebben vooruitbetaald
  • jullie hebben vooruitbetaald
  • zij hebben vooruitbetaald

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he adelantado
  • has adelantado
  • él/ella ha adelantado
  • nosotros hemos adelantado
  • vosotros habéis adelantado
  • ellos/ellas han adelantado

Voltooid verleden tijd

  • ik had vooruitbetaald
  • jij had vooruitbetaald
  • hij/zij/het had vooruitbetaald
  • wij hadden vooruitbetaald
  • jullie hadden vooruitbetaald
  • zij hadden vooruitbetaald

Pluscuamperfecto

  • yo había adelantado
  • habías adelantado
  • él/ella había adelantado
  • nosotros habíamos adelantado
  • vosotros habíais adelantado
  • ellos/ellas habían adelantado

Toekomende tijd I

  • ik zal vooruitbetalen
  • jij zult vooruitbetalen
  • hij/zij/het zal vooruitbetalen
  • wij zullen vooruitbetalen
  • jullie zullen vooruitbetalen
  • zij zullen vooruitbetalen

Futuro I

  • yo adelantaré
  • adelantarás
  • él/ella adelantará
  • nosotros adelantaremos
  • vosotros adelantaréis
  • ellos/ellas adelantarán

Toekomende tijd II

  • ik zal vooruitbetaald hebben
  • jij zult vooruitbetaald hebben
  • hij/zij/het zal vooruitbetaald hebben
  • wij zullen vooruitbetaald hebben
  • jullie zullen vooruitbetaald hebben
  • zij zullen vooruitbetaald hebben

Futuro perfecto

  • yo habré adelantado
  • habrás adelantado
  • él/ella habrá adelantado
  • nosotros habremos adelantado
  • vosotros habréis adelantado
  • ellos/ellas habrán adelantado

Conditionalis I

  • ik zou vooruitbetalen
  • jij zou vooruitbetalen
  • hij/zij/het zou vooruitbetalen
  • wij zouden vooruitbetalen
  • jullie zouden vooruitbetalen
  • zij zouden vooruitbetalen

Condicional

  • yo adelantaría
  • adelantarías
  • él/ella adelantaría
  • nosotros adelantaríamos
  • vosotros adelantaríais
  • ellos/ellas adelantarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben vooruitbetaald
  • jij zou hebben vooruitbetaald
  • hij/zij/het zou hebben vooruitbetaald
  • wij zouden hebben vooruitbetaald
  • jullie zouden hebben vooruitbetaald
  • zij zouden hebben vooruitbetaald

Condicional perfecto

  • yo habría adelantado
  • habrías adelantado
  • él/ella habría adelantado
  • nosotros habríamos adelantado
  • vosotros habríais adelantado
  • ellos/ellas habrían adelantado

Imperatief

  • jij betaal vooruit
  • jullie betaalt vooruit

Imperativo presente

  • adelanta
  • vosotros adelantad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van vooruitbetalen