Vervoeging van vooruitsteken

Onbepaalde wijs (infinitief): vooruitsteken

Vertaling: sobresalir

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik steek vooruit
  • jij steekt vooruit
  • hij/zij/het steekt vooruit
  • wij steken vooruit
  • jullie steken vooruit
  • zij steken vooruit

Indicativo presente

  • yo sobresalgo
  • sobresales
  • él/ella sobresale
  • nosotros sobresalimos
  • vosotros sobresalís
  • ellos/ellas sobresalen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stak vooruit
  • jij stak vooruit
  • hij/zij/het stak vooruit
  • wij staken vooruit
  • jullie staken vooruit
  • zij staken vooruit

Indefinido

  • yo sobresalí
  • sobresaliste
  • él/ella sobresalió
  • nosotros sobresalimos
  • vosotros sobresalisteis
  • ellos/ellas sobresalieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vooruitgestoken
  • jij hebt vooruitgestoken
  • hij/zij/het heeft vooruitgestoken
  • wij hebben vooruitgestoken
  • jullie hebben vooruitgestoken
  • zij hebben vooruitgestoken

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he sobresalido
  • has sobresalido
  • él/ella ha sobresalido
  • nosotros hemos sobresalido
  • vosotros habéis sobresalido
  • ellos/ellas han sobresalido

Voltooid verleden tijd

  • ik had vooruitgestoken
  • jij had vooruitgestoken
  • hij/zij/het had vooruitgestoken
  • wij hadden vooruitgestoken
  • jullie hadden vooruitgestoken
  • zij hadden vooruitgestoken

Pluscuamperfecto

  • yo había sobresalido
  • habías sobresalido
  • él/ella había sobresalido
  • nosotros habíamos sobresalido
  • vosotros habíais sobresalido
  • ellos/ellas habían sobresalido

Toekomende tijd I

  • ik zal vooruitsteken
  • jij zult vooruitsteken
  • hij/zij/het zal vooruitsteken
  • wij zullen vooruitsteken
  • jullie zullen vooruitsteken
  • zij zullen vooruitsteken

Futuro I

  • yo sobresaldré
  • sobresaldrás
  • él/ella sobresaldrá
  • nosotros sobresaldremos
  • vosotros sobresaldréis
  • ellos/ellas sobresaldrán

Toekomende tijd II

  • ik zal vooruitgestoken hebben
  • jij zult vooruitgestoken hebben
  • hij/zij/het zal vooruitgestoken hebben
  • wij zullen vooruitgestoken hebben
  • jullie zullen vooruitgestoken hebben
  • zij zullen vooruitgestoken hebben

Futuro perfecto

  • yo habré sobresalido
  • habrás sobresalido
  • él/ella habrá sobresalido
  • nosotros habremos sobresalido
  • vosotros habréis sobresalido
  • ellos/ellas habrán sobresalido

Conditionalis I

  • ik zou vooruitsteken
  • jij zou vooruitsteken
  • hij/zij/het zou vooruitsteken
  • wij zouden vooruitsteken
  • jullie zouden vooruitsteken
  • zij zouden vooruitsteken

Condicional

  • yo sobresaldría
  • sobresaldrías
  • él/ella sobresaldría
  • nosotros sobresaldríamos
  • vosotros sobresaldríais
  • ellos/ellas sobresaldrían

Conditionalis II

  • ik zou hebben vooruitgestoken
  • jij zou hebben vooruitgestoken
  • hij/zij/het zou hebben vooruitgestoken
  • wij zouden hebben vooruitgestoken
  • jullie zouden hebben vooruitgestoken
  • zij zouden hebben vooruitgestoken

Condicional perfecto

  • yo habría sobresalido
  • habrías sobresalido
  • él/ella habría sobresalido
  • nosotros habríamos sobresalido
  • vosotros habríais sobresalido
  • ellos/ellas habrían sobresalido

Imperatief

  • jij steek vooruit
  • jullie steekt vooruit

Imperativo presente

  • sobresal
  • vosotros sobresalid

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van vooruitsteken