Vervoeging van waarschuwen
Onbepaalde wijs (infinitief): waarschuwen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik waarschuw
- jij waarschuwt
- hij/zij/het waarschuwt
- wij waarschuwen
- jullie waarschuwen
- zij waarschuwen
Present
- I caution
- you caution
- he/she/it cautions
- we caution
- you caution
- they caution
Onvoltooid verleden tijd
- ik waarschuwde
- jij waarschuwde
- hij/zij/het waarschuwde
- wij waarschuwden
- jullie waarschuwden
- zij waarschuwden
Simple past
- I cautioned
- you cautioned
- he/she/it cautioned
- we cautioned
- you cautioned
- they cautioned
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewaarschuwd
- jij hebt gewaarschuwd
- hij/zij/het heeft gewaarschuwd
- wij hebben gewaarschuwd
- jullie hebben gewaarschuwd
- zij hebben gewaarschuwd
Present perfect
- I have cautioned
- you have cautioned
- he/she/it has cautioned
- we have cautioned
- you have cautioned
- they have cautioned
Voltooid verleden tijd
- ik had gewaarschuwd
- jij had gewaarschuwd
- hij/zij/het had gewaarschuwd
- wij hadden gewaarschuwd
- jullie hadden gewaarschuwd
- zij hadden gewaarschuwd
Past perfect
- I had cautioned
- you had cautioned
- he/she/it had cautioned
- we had cautioned
- you had cautioned
- they had cautioned
Toekomende tijd I
- ik zal waarschuwen
- jij zult waarschuwen
- hij/zij/het zal waarschuwen
- wij zullen waarschuwen
- jullie zullen waarschuwen
- zij zullen waarschuwen
Future
- I will caution
- you will caution
- he/she/it will caution
- we will caution
- you will caution
- they will caution
Toekomende tijd II
- ik zal gewaarschuwd hebben
- jij zult gewaarschuwd hebben
- hij/zij/het zal gewaarschuwd hebben
- wij zullen gewaarschuwd hebben
- jullie zullen gewaarschuwd hebben
- zij zullen gewaarschuwd hebben
Future perfect
- I will have cautioned
- you will have cautioned
- he/she/it will have cautioned
- we will have cautioned
- you will have cautioned
- they will have cautioned
Conditionalis I
- ik zou waarschuwen
- jij zou waarschuwen
- hij/zij/het zou waarschuwen
- wij zouden waarschuwen
- jullie zouden waarschuwen
- zij zouden waarschuwen
Conditional present
- I would caution
- you would caution
- he/she/it would caution
- we would caution
- you would caution
- they would caution
Conditionalis II
- ik zou hebben gewaarschuwd
- jij zou hebben gewaarschuwd
- hij/zij/het zou hebben gewaarschuwd
- wij zouden hebben gewaarschuwd
- jullie zouden hebben gewaarschuwd
- zij zouden hebben gewaarschuwd
Conditional perfect
- I would have cautioned
- you would have cautioned
- he/she/it would have cautioned
- we would have cautioned
- you would have cautioned
- they would have cautioned
Imperatief
- jij waarschuw
- jullie waarschuwt
Imperative
- you caution
- you caution