Vervoeging van waarschuwen

Onbepaalde wijs (infinitief): waarschuwen

Vertaling: avvertire

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik waarschuw
  • jij waarschuwt
  • hij/zij/het waarschuwt
  • wij waarschuwen
  • jullie waarschuwen
  • zij waarschuwen

Presente

  • io avverto
  • tu avverti
  • lui/lei/Lei avverte
  • noi avvertiamo
  • voi/Voi avvertite
  • loro/Loro avvertono

Onvoltooid verleden tijd

  • ik waarschuwde
  • jij waarschuwde
  • hij/zij/het waarschuwde
  • wij waarschuwden
  • jullie waarschuwden
  • zij waarschuwden

Imperfetto

  • io avvertivo
  • tu avvertivi
  • lui/lei/Lei avvertiva
  • noi avvertivamo
  • voi/Voi avvertivate
  • loro/Loro avvertivano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gewaarschuwd
  • jij hebt gewaarschuwd
  • hij/zij/het heeft gewaarschuwd
  • wij hebben gewaarschuwd
  • jullie hebben gewaarschuwd
  • zij hebben gewaarschuwd

Passato prossimo

  • io ho avvertito
  • tu hai avvertito
  • lui/lei/Lei ha avvertito
  • noi abbiamo avvertito
  • voi/Voi avete avvertito
  • loro/Loro hanno avvertito

Voltooid verleden tijd

  • ik had gewaarschuwd
  • jij had gewaarschuwd
  • hij/zij/het had gewaarschuwd
  • wij hadden gewaarschuwd
  • jullie hadden gewaarschuwd
  • zij hadden gewaarschuwd

Trapassato prossimo

  • io avevo avvertito
  • tu avevi avvertito
  • lui/lei/Lei aveva avvertito
  • noi avevamo avvertito
  • voi/Voi avevate avvertito
  • loro/Loro avevano avvertito

Toekomende tijd I

  • ik zal waarschuwen
  • jij zult waarschuwen
  • hij/zij/het zal waarschuwen
  • wij zullen waarschuwen
  • jullie zullen waarschuwen
  • zij zullen waarschuwen

Futuro semplice

  • io avvertirò
  • tu avvertirai
  • lui/lei/Lei avvertirà
  • noi avvertiremo
  • voi/Voi avvertirete
  • loro/Loro avvertiranno

Toekomende tijd II

  • ik zal gewaarschuwd hebben
  • jij zult gewaarschuwd hebben
  • hij/zij/het zal gewaarschuwd hebben
  • wij zullen gewaarschuwd hebben
  • jullie zullen gewaarschuwd hebben
  • zij zullen gewaarschuwd hebben

Futuro anteriore

  • io avrò avvertito
  • tu avrai avvertito
  • lui/lei/Lei avrà avvertito
  • noi avremo avvertito
  • voi/Voi avrete avvertito
  • loro/Loro avranno avvertito

Conditionalis I

  • ik zou waarschuwen
  • jij zou waarschuwen
  • hij/zij/het zou waarschuwen
  • wij zouden waarschuwen
  • jullie zouden waarschuwen
  • zij zouden waarschuwen

Condizionale presente

  • io avvertirei
  • tu avvertiresti
  • lui/lei/Lei avvertirebbe
  • noi avvertiremmo
  • voi/Voi avvertireste
  • loro/Loro avvertirebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben gewaarschuwd
  • jij zou hebben gewaarschuwd
  • hij/zij/het zou hebben gewaarschuwd
  • wij zouden hebben gewaarschuwd
  • jullie zouden hebben gewaarschuwd
  • zij zouden hebben gewaarschuwd

Condizionale passato

  • io avrei avvertito
  • tu avresti avvertito
  • lui/lei/Lei avrebbe avvertito
  • noi avremmo avvertito
  • voi/Voi avreste avvertito
  • loro/Loro avrebbero avvertito

Imperatief

  • jij waarschuw
  • jullie waarschuwt

Imperativo

  • tu avverti
  • voi/Voi avvertite