Vervoeging van wapperen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik wapper
  • jij wappert
  • hij/zij/het wappert
  • wij wapperen
  • jullie wapperen
  • zij wapperen

Präsens Indikativ

  • ich flirte
  • du flirtest
  • er/sie/es flirtet
  • wir flirten
  • ihr flirtet
  • sie flirten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik wapperde
  • jij wapperde
  • hij/zij/het wapperde
  • wij wapperden
  • jullie wapperden
  • zij wapperden

Präteritum Indikativ

  • ich flirtete
  • du flirtetest
  • er/sie/es flirtete
  • wir flirteten
  • ihr flirtetet
  • sie flirteten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gewapperd
  • jij hebt gewapperd
  • hij/zij/het heeft gewapperd
  • wij hebben gewapperd
  • jullie hebben gewapperd
  • zij hebben gewapperd

Perfekt Indikativ

  • ich habe geflirtet
  • du hast geflirtet
  • er/sie/es hat geflirtet
  • wir haben geflirtet
  • ihr habt geflirtet
  • sie haben geflirtet

Voltooid verleden tijd

  • ik had gewapperd
  • jij had gewapperd
  • hij/zij/het had gewapperd
  • wij hadden gewapperd
  • jullie hadden gewapperd
  • zij hadden gewapperd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte geflirtet
  • du hattest geflirtet
  • er/sie/es hatte geflirtet
  • wir hatten geflirtet
  • ihr hattet geflirtet
  • sie hatten geflirtet

Toekomende tijd I

  • ik zal wapperen
  • jij zult wapperen
  • hij/zij/het zal wapperen
  • wij zullen wapperen
  • jullie zullen wapperen
  • zij zullen wapperen

Futur I Indikativ

  • ich werde flirten
  • du wirst flirten
  • er/sie/es wird flirten
  • wir werden flirten
  • ihr werdet flirten
  • sie werden flirten

Toekomende tijd II

  • ik zal gewapperd hebben
  • jij zult gewapperd hebben
  • hij/zij/het zal gewapperd hebben
  • wij zullen gewapperd hebben
  • jullie zullen gewapperd hebben
  • zij zullen gewapperd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde geflirtet haben
  • du wirst geflirtet haben
  • er/sie/es wird geflirtet haben
  • wir werden geflirtet haben
  • ihr werdet geflirtet haben
  • sie werden geflirtet haben

Conditionalis I

  • ik zou wapperen
  • jij zou wapperen
  • hij/zij/het zou wapperen
  • wij zouden wapperen
  • jullie zouden wapperen
  • zij zouden wapperen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde flirten
  • du würdest flirten
  • er/sie/es würde flirten
  • wir würden flirten
  • ihr würdet flirten
  • sie würden flirten

Conditionalis II

  • ik zou hebben gewapperd
  • jij zou hebben gewapperd
  • hij/zij/het zou hebben gewapperd
  • wij zouden hebben gewapperd
  • jullie zouden hebben gewapperd
  • zij zouden hebben gewapperd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde geflirtet haben
  • du würdest geflirtet haben
  • er/sie/es würde geflirtet haben
  • wir würden geflirtet haben
  • ihr würdet geflirtet haben
  • sie würden geflirtet haben

Imperatief

  • jij wapper
  • jullie wappert

Imperativ

  • du flirte
  • ihr flirtet

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van wapperen