Vervoeging van wapperen
Onbepaalde wijs (infinitief): wapperen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het wappert
- zij wapperen
Präsens Indikativ
- er/sie/es weht
- sie wehen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het wapperde
- zij wapperden
Präteritum Indikativ
- er/sie/es wehte
- sie wehten
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gewapperd
- zij hebben gewapperd
Perfekt Indikativ
- er/sie/es hat geweht
- sie haben geweht
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gewapperd
- zij hadden gewapperd
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es hatte geweht
- sie hatten geweht
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal wapperen
- zij zullen wapperen
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird wehen
- sie werden wehen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gewapperd hebben
- zij zullen gewapperd hebben
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird geweht haben
- sie werden geweht haben
Conditionalis I
- hij/zij/het zou wapperen
- zij zouden wapperen
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde wehen
- sie würden wehen
Conditionalis II
- hij/zij/het zou hebben gewapperd
- zij zouden hebben gewapperd
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde geweht haben
- sie würden geweht haben