Vervoeging van wassen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik was
- jij wast
- hij/zij/het wast
- wij wassen
- jullie wassen
- zij wassen
Indicativo presente
- yo crezco
- tú creces
- él/ella crece
- nosotros crecemos
- vosotros crecéis
- ellos/ellas crecen
Onvoltooid verleden tijd
- ik waste
- jij waste
- hij/zij/het waste
- wij wasten
- jullie wasten
- zij wasten
Indefinido
- yo crecí
- tú creciste
- él/ella creció
- nosotros crecimos
- vosotros crecisteis
- ellos/ellas crecieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gewassen
- jij hebt gewassen
- hij/zij/het heeft gewassen
- wij hebben gewassen
- jullie hebben gewassen
- zij hebben gewassen
Pretérito perfecto compuesto
- yo he crecido
- tú has crecido
- él/ella ha crecido
- nosotros hemos crecido
- vosotros habéis crecido
- ellos/ellas han crecido
Voltooid verleden tijd
- ik had gewassen
- jij had gewassen
- hij/zij/het had gewassen
- wij hadden gewassen
- jullie hadden gewassen
- zij hadden gewassen
Pluscuamperfecto
- yo había crecido
- tú habías crecido
- él/ella había crecido
- nosotros habíamos crecido
- vosotros habíais crecido
- ellos/ellas habían crecido
Toekomende tijd I
- ik zal wassen
- jij zult wassen
- hij/zij/het zal wassen
- wij zullen wassen
- jullie zullen wassen
- zij zullen wassen
Futuro I
- yo creceré
- tú crecerás
- él/ella crecerá
- nosotros creceremos
- vosotros creceréis
- ellos/ellas crecerán
Toekomende tijd II
- ik zal gewassen hebben
- jij zult gewassen hebben
- hij/zij/het zal gewassen hebben
- wij zullen gewassen hebben
- jullie zullen gewassen hebben
- zij zullen gewassen hebben
Futuro perfecto
- yo habré crecido
- tú habrás crecido
- él/ella habrá crecido
- nosotros habremos crecido
- vosotros habréis crecido
- ellos/ellas habrán crecido
Conditionalis I
- ik zou wassen
- jij zou wassen
- hij/zij/het zou wassen
- wij zouden wassen
- jullie zouden wassen
- zij zouden wassen
Condicional
- yo crecería
- tú crecerías
- él/ella crecería
- nosotros creceríamos
- vosotros creceríais
- ellos/ellas crecerían
Conditionalis II
- ik zou hebben gewassen
- jij zou hebben gewassen
- hij/zij/het zou hebben gewassen
- wij zouden hebben gewassen
- jullie zouden hebben gewassen
- zij zouden hebben gewassen
Condicional perfecto
- yo habría crecido
- tú habrías crecido
- él/ella habría crecido
- nosotros habríamos crecido
- vosotros habríais crecido
- ellos/ellas habrían crecido
Imperatief
- jij was
- jullie wast
Imperativo presente
- tú crece
- vosotros creced