Vervoeging van zwendelen
Onbepaalde wijs (infinitief): zwendelen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zwendel
- jij zwendelt
- hij/zij/het zwendelt
- wij zwendelen
- jullie zwendelen
- zij zwendelen
Present
- I traffic
- you traffic
- he/she/it traffics
- we traffic
- you traffic
- they traffic
Onvoltooid verleden tijd
- ik zwendelde
- jij zwendelde
- hij/zij/het zwendelde
- wij zwendelden
- jullie zwendelden
- zij zwendelden
Simple past
- I trafficked
- you trafficked
- he/she/it trafficked
- we trafficked
- you trafficked
- they trafficked
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gezwendeld
- jij hebt gezwendeld
- hij/zij/het heeft gezwendeld
- wij hebben gezwendeld
- jullie hebben gezwendeld
- zij hebben gezwendeld
Present perfect
- I have trafficked
- you have trafficked
- he/she/it has trafficked
- we have trafficked
- you have trafficked
- they have trafficked
Voltooid verleden tijd
- ik had gezwendeld
- jij had gezwendeld
- hij/zij/het had gezwendeld
- wij hadden gezwendeld
- jullie hadden gezwendeld
- zij hadden gezwendeld
Past perfect
- I had trafficked
- you had trafficked
- he/she/it had trafficked
- we had trafficked
- you had trafficked
- they had trafficked
Toekomende tijd I
- ik zal zwendelen
- jij zult zwendelen
- hij/zij/het zal zwendelen
- wij zullen zwendelen
- jullie zullen zwendelen
- zij zullen zwendelen
Future
- I will traffic
- you will traffic
- he/she/it will traffic
- we will traffic
- you will traffic
- they will traffic
Toekomende tijd II
- ik zal gezwendeld hebben
- jij zult gezwendeld hebben
- hij/zij/het zal gezwendeld hebben
- wij zullen gezwendeld hebben
- jullie zullen gezwendeld hebben
- zij zullen gezwendeld hebben
Future perfect
- I will have trafficked
- you will have trafficked
- he/she/it will have trafficked
- we will have trafficked
- you will have trafficked
- they will have trafficked
Conditionalis I
- ik zou zwendelen
- jij zou zwendelen
- hij/zij/het zou zwendelen
- wij zouden zwendelen
- jullie zouden zwendelen
- zij zouden zwendelen
Conditional present
- I would traffic
- you would traffic
- he/she/it would traffic
- we would traffic
- you would traffic
- they would traffic
Conditionalis II
- ik zou hebben gezwendeld
- jij zou hebben gezwendeld
- hij/zij/het zou hebben gezwendeld
- wij zouden hebben gezwendeld
- jullie zouden hebben gezwendeld
- zij zouden hebben gezwendeld
Conditional perfect
- I would have trafficked
- you would have trafficked
- he/she/it would have trafficked
- we would have trafficked
- you would have trafficked
- they would have trafficked
Imperatief
- jij zwendel
- jullie zwendelt
Imperative
- you traffic
- you traffic