Vertaling van told
I told
you told
he/she/it told
ik zei
jij zei
hij/zij/het zei
» meer vervoegingen van zeggen
I told
you told
he/she/it told
ik schreef voor
jij schreef voor
hij/zij/het schreef voor
» meer vervoegingen van voorschrijven
I told
you told
he/she/it told
ik vertelde
jij vertelde
hij/zij/het vertelde
» meer vervoegingen van vertellen
I told
you told
he/she/it told
ik kondigde aan
jij kondigde aan
hij/zij/het kondigde aan
» meer vervoegingen van aankondigen
I told
you told
he/she/it told
ik differentieerde
jij differentieerde
hij/zij/het differentieerde
» meer vervoegingen van differentiëren
mededelen
I told
you told
he/she/it told
ik deelde mee
jij deelde mee
hij/zij/het deelde mee
» meer vervoegingen van meedelen
navertellen
I told
you told
he/she/it told
ik vertelde over
jij vertelde over
hij/zij/het vertelde over
» meer vervoegingen van oververtellen
I told
you told
he/she/it told
ik waarschuwde
jij waarschuwde
hij/zij/het waarschuwde
» meer vervoegingen van waarschuwen
spreken
uitbrengen
I told
you told
he/she/it told
ik zei
jij zei
hij/zij/het zei
» meer vervoegingen van zeggen
vertellen
I told
you told
he/she/it told
ik verhaalde
jij verhaalde
hij/zij/het verhaalde
» meer vervoegingen van verhalen
decoreren
I told
you told
he/she/it told
ik onderscheidde
jij onderscheidde
hij/zij/het onderscheidde
» meer vervoegingen van onderscheiden
Voorbeelden in zinsverband
I told you so!
Ik zei het je toch!
I've told you everything.
Ik heb je alles verteld.
Tom told me his secret.
Tom vertelde me zijn geheim.
He told us a lie.
Hij loog tegen ons.
He told me the truth.
Hij vertelde me de waarheid.
I've told you many times.
Ik heb het je dikwijls gezegd.
He told me a sad story.
Hij vertelde mij een zielig verhaal.
Who told you that I was sick?
Wie heeft je verteld dat ik ziek was?
Tom told me he's getting married.
Tom vertelde me dat hij gaat trouwen.
Tom told Mary not to add sugar.
Tom vroeg Maria geen suiker toe te voegen.
You should have told me yesterday.
Je had me dat gisteren moeten vertellen.
I told him about our school.
Ik vertelde hem over onze school.
He did what they told him.
Hij deed wat men hem gezegd had.
Nancy cannot have told a lie.
Nancy kon niet hebben gelogen.
She told me an interesting story.
Ze vertelde me een interessant verhaal.