Betekenis van:
fagot

fagot
Zelfstandig naamwoord
  • samengebonden takken; bundel
  • a bundle of sticks and branches bound together

Synoniemen

Hyperoniemen

fagot
Zelfstandig naamwoord
  • denigrerende term voor een homoseksuele man.
  • offensive term for an openly homosexual man

Synoniemen

Hyperoniemen

fagot
Zelfstandig naamwoord
  • homoseksueel die rellen niet uit de weg gaat
  • offensive term for an openly homosexual man

Synoniemen

Hyperoniemen

fagot
Zelfstandig naamwoord
  • ruigpoot
  • offensive term for an openly homosexual man

Synoniemen

Hyperoniemen

fagot
Zelfstandig naamwoord
  • flikker, Utrechtenaar, holtor, reetkever, poot
  • offensive term for an openly homosexual man

Synoniemen

Hyperoniemen

fagot
Zelfstandig naamwoord
  • rijsbos
  • a bundle of sticks and branches bound together

Synoniemen

Hyperoniemen

to fagot
Werkwoord
    • ornament or join (fabric) by faggot stitch
    "He fagotted the blouse for his wife"

    Synoniemen

    Hyperoniemen

    to fagot
    Werkwoord
      • fasten together rods of iron in order to heat or weld them

      Synoniemen

      Hyperoniemen

      to fagot
      Werkwoord
        • bind or tie up in or as if in a faggot

        Synoniemen

        Hyperoniemen