Betekenis van:
ambtsperiode

ambtsperiode (de ~ | meervoud ambtsperioden, ambtsperiodes)
Zelfstandig naamwoord
  • termijn waarbinnen men een ambt heeft; termijn waarbinnen men een ambt heeft

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Aanvang van de ambtsperiode
  2. Artikel 2 Aanvang van de ambtsperiode
  3. Artikel 2 Aanvang van de ambtsperiode
  4. Vóór het einde van de ambtsperiode van de zittende president kiest de Rekenkamer een nieuwe president.
  5. Het is daarom noodzakelijk twee nieuwe leden te benoemen en de ambtsperiode van enkele zittende leden te hernieuwen.
  6. De drie andere leden wier ambtsperiode is afgelopen, werden door de Commissie benoemd als vertegenwoordiger van patiëntenverenigingen.
  7. Eén lid van het comité wiens ambtsperiode is afgelopen, werd door de Commissie benoemd op voordracht van het Europees Geneesmiddelenbureau.
  8. Gedurende zijn ambtsperiode mag de ombudsman geen andere politieke, administratieve of beroepswerkzaamheden, al dan niet tegen beloning, verrichten.
  9. De leden nemen na de president een rangorde in naargelang van hun anciënniteit. Bij een nieuwe benoeming, ook al vindt deze niet onmiddellijk daarna plaats, wordt de duur van de eerdere ambtsperiode in aanmerking genomen.
  10. De ambtsperiode van de leden van de Rekenkamer neemt een aanvang op de datum die daartoe is vastgesteld in de benoemingsakte of, indien geen datum is genoemd, op de datum waarop die akte is opgemaakt.
  11. De ambtsperiode van de leden van het Comité voor weesgeneesmiddelen, hierna „het comité” genoemd, dat is ingesteld ingevolge artikel 4 van Verordening (EG) nr. 141/2000, loopt af op 15 april 2006.
  12. De ambtsperiode van vier leden van het Comité voor weesgeneesmiddelen, hierna „het comité” genoemd, dat is ingesteld ingevolge artikel 4 van Verordening (EG) nr. 141/2000, liep af op 15 april 2009.
  13. Indien de presidentszetel minder dan zes maanden vóór het verstrijken van zijn ambtsperiode vacant wordt, wordt de president vervangen door het lid dat krachtens artikel 5 de hoogste rangorde heeft.
  14. Zij kunnen tijdens hun ambtsperiode niet van hun functie worden ontheven, tenzij daarvoor ernstige redenen bestaan en het Hof van Justitie op verzoek van de instantie die hen heeft benoemd, daartoe heeft beslist.
  15. De leden nemen na de president een rangorde in naar gelang van hun anciënniteit. Bij een nieuwe benoeming, ook al vindt deze niet onmiddellijk daarna plaats, wordt de duur van de eerdere ambtsperiode in aanmerking genomen.