Betekenis van:
ambtstermijn

ambtstermijn (de ~ | meervoud ambtstermijnen)
Zelfstandig naamwoord
  • termijn waarbinnen men een ambt heeft; termijn waarbinnen men een ambt heeft

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Ambtstermijn
  2. Ambtstermijn
  3. De ambtstermijn kan worden verlengd.
  4. De ambtstermijn kan worden verlengd.
  5. De ambtstermijn bedraagt drie jaar.
  6. De ambtstermijn bedraagt drie jaar.
  7. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.
  8. De ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.
  9. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.
  10. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.
  11. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.
  12. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.
  13. Deze ambtstermijn kan worden verlengd. De ambtstermijn van de uitvoerend directeur kan slechts eenmaal worden verlengd.
  14. De duur van de ambtstermijn bedraagt dertig maanden. De ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.
  15. Overgangsbepalingen met betrekking tot de ambtstermijn van de uitvoerend directeur