Betekenis van:
bankier

bankier (de ~ | meervoud bankiers)
Zelfstandig naamwoord
  • hoofd of eigenaar van een bank
"ik zal mij tot mijn bankier wenden"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

bankier (de ~ | meervoud bankiers)
Zelfstandig naamwoord
  • bankhouder bij het spel

Synoniemen

Hyperoniemen

bankier (de ~ | meervoud bankiers)
Zelfstandig naamwoord
  • bank die iemands gelden beheert

Hyperoniemen

bankier
Zelfstandig naamwoord
  • iemand die financiële diensten verleent

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Het leven van een bankier is zwaar.
  2. De bank was bij wet belast met drie taken: zij fungeerde als centrale bank voor de plaatselijke spaarbanken van de deelstaat en sinds 17 juli 1992 tevens voor die van de deelstaat Brandenburg. Daarnaast was zij bankier van de deelstaat en gemeenten en wikkelde zij in opdracht van deze aandeelhouders financiële transacties af.