Betekenis van:
boekweit

boekweit (de/het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • soort graan

Hyperoniemen

boekweit
Zelfstandig naamwoord
  • een cultuurgewas uit de '''Fagopyrum esculentum''' familie, gekweekt om het zaad

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Boekweit
  2. Gierst, boekweit, kanariezaad [1]
  3. Boekweit, gierst (andere dan sorgho) en kanariezaad; andere granen:
  4. Boekweit, gierst (andere dan sorgho) en kanariezaad; andere granen:
  5. Boekweit, gierst (andere dan sorgho) en kanariezaad; andere granen
  6. Onbewerkte granen (met inbegrip van ruwe rijst en boekweit)
  7. Granen (met inbegrip van rijst en boekweit) en van granen afgeleide producten
  8. Gerst, Boekweit, Maïs, Gierst, Haver, Rijst, Rogge, Sorghum, Triticale, Tarwe, Andere granen
  9. Dit betekent onder andere dat boekweit (Fagopyrum sp) onder de categorie „granen” valt en boekweitproducten onder „graanproducten”.
  10. Polygonum Fagopyrum Extract is een extract van de bladeren en de scheuten van boekweit, Polygonum fagopyrum, Polygonaceae
  11. hetzij door distillatie van uitsluitend een gegist beslag van gehele korrels tarwe, gerst, haver, rogge of boekweit met al hun bestanddelen;