Betekenis van:
bouwkunst

bouwkunst (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • de kunst en de leer van het ontwerpen en uitvoeren van bouwwerken
"de jonge/jongere bouwkunst"
"de Nederlandse bouwkunst"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst
  2. De diploma's van de door de staat erkende academies voor bouwkunst (architect)
  3. Deze werkzaamheden, of sommige daarvan, kunnen ook worden uitgeoefend door andere beroepsbeoefenaren, met name ingenieurs, die een speciale opleiding op het gebied van de bouwkunde of bouwkunst hebben genoten.
  4. De diploma's van erkend ingenieur (Ing.) uitgereikt door de hogere technische scholen of de technische scholen voor de bouwkunst, vergezeld van de vergunning van Baumeister, waaruit blijkt dat de betrokkene over minimaal zes jaar beroepservaring in Oostenrijk beschikt, gesanctioneerd door een examen