Betekenis van:
bouwsector

bouwsector (de ~ | meervoud bouwsectoren)
Zelfstandig naamwoord
  • bouwbedrijven; bouwbedrijf; economische tak; geheel van bouwmensen; branche v.d. bouwnijverheid
"in de bouwsector"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Geschat aandeel hernieuwbare energie in de bouwsector
  2. Khatem-ol Anbiya Organisatie van de bouwsector
  3. Veiligheidsglas (ESG en VSG) wordt in de auto-industrie en de bouwsector gebruikt, gelaagd vensterglas daarentegen voornamelijk in de bouwsector.
  4. In dit actieplan is het significante potentieel voor kostenefficiënte energiebesparingen in de bouwsector geïdentificeerd.
  5. Vooral in de bouwsector neemt de werkloosheid toe, met name onder jonge mannen.
  6. Dit product wordt gebruikt bij de scheepsbouw en in de bouwsector.
  7. HSW vervaardigt machines en werktuigen voor de bouwsector en militaire uitrusting (kanonnen, houwitsers enz.).
  8. Betonstaal wordt vooral in de bouwsector als wapening van constructies gebruikt.
  9. De gevolgen zijn al merkbaar in de bouwsector en in het zeevervoer.
  10. De onderneming vervaardigt machines en werktuigen voor de bouwsector en militaire uitrusting (vuurwapens, howitzers enz.).
  11. (de Wet op de bouwsector) en Wet nr. 360/1992 Sb.);
  12. Betonstaal is een product met een geringe toegevoegde waarde dat in de bouwsector wordt gebruikt.
  13. Deze groep bestond, naast een aantal ondernemingen in de sector spoorwegmaterieel (met AFR en Lormafer), uit een reeks ondernemingen in de bouwsector, gespecialiseerd in de productie van ramen en deuren voor de bouwsector.
  14. De Finse overheid merkt op dat particuliere ondernemingen in de grondwerken- en bouwsector dergelijke kosten niet moeten maken.
  15. Bovendien vinden de verkoop en distributie van veiligheidsglas en gelaagd glas voor de bouwsector vaak gelijktijdig plaats.