Betekenis van:
buit

buit
Zelfstandig naamwoord
  • goederen gewonnen door diefstaf of verovering
"Toen zij de buit wilden verdelen ontstond er al snel een handgemeen."
buit (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • dat wat je buitmaakt; iets dat veroverd is; veroverde dingen
"een buit van [60.000] gulden"
"de volle buit"

Synoniemen

Hyperoniemen

buit (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • dat wat je hebt buitgemaakt; jachtbuit
"De tijger sleepte zijn buit naar het struikgewas."
"een rijke buit"

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Voedsel kan op het gaasdak van de kooi worden gelegd zodat de dieren worden geprikkeld om het via de overspanning van de leefruimte buit te maken.
  2. Terra Nova heeft het platform weliswaar onlangs verlaten, maar de overeenkomstige programmaslot kon meteen op de belangstelling van zeven aanvragers rekenen, waaronder Tele 5, dat uiteindelijk de buit binnenhaalde.
  3. Daartoe geschikte voedselitems kunnen ook op het gaasdak van de kooi worden gelegd zodat de dieren worden geprikkeld om ze via de overspanning van de leefruimte buit te maken.